Como - 1° Ital. provincie in het N.W. van Lombardije, 2 066 km2, 494 629 inw. (1931), 235 per km2, 210 gemeenten; het gebied van het Lago di Como (➝Comomeer) tot aan de Alpen, met veel landbouw en industrie.
2° Hoofdstad der prov. C.; 54138 inw. (1931) in een ketelvormig dal, 200 m boven de zee. Veel zijde-industrie, drukke handel, vreemdelingenverkeer. Bisschopszetel.
C. is de geboorteplaats van Plinius, paus Innocentius XI, Clemens XIII en den natuurkundige Volta. Het Romeinsche Comum was reeds een bloeiende handelsstad. In den tijd der Hohenstaufen was het Ghibellijnsch en streed het naast Frederik Barbarossa.
L i t.: Cantu, Storia della cita e della diocesi di C. (2 dln. 31899—1900).
Heere.
Ofschoon reeds zeer vroeg als kunstcentrum bekend (door de „magistri comacini”), bevat C. geen enkel bouwwerk meer van voor het jaar 1000. De oudste stukken zijn resten van het bisschoppelijk paleis (uit 1015), in 1931 opgegraven. De dom was oorspronkelijk een vijfschepige Romeinsche pijlerbasiliek, werd echter in 1396 in Gotischen en omtrent 1490 in Renaissance-stijl herbouwd, kreeg in 1513 een koorafsluiting in den vorm van een halven tienhoek en in 1731 een Barokkoepel (Juvara). Het inwendige is rijk aan schilderwerk, o.a. van Luini, Giovanni Ferrari, Morazzone enz.
De S. Abondio moet op het eind der 11e eeuw gebouwd zijn op de plaats, waar reeds omstreeks 600 een kerk stond. Het was toen een enkelbeukige, vlakgedekte basiliek, doch de nieuwe kerk werd vijfschepig en vertoont den invloed der Romaansche bouwschool van Cluny. De pijlers dragen kubusvormige kapiteelen. In 1587 werd het gebouw totaal gerestaureerd. De absis vertoont 14e-eeuwsche schilderingen: leven van Christus en voorst. der Apostelen.
Invloed van Cluny vertoont eveneens de S. Giacomo: in het koor bevindt zich een merkwaardige dwerg-galerij. In de 17e eeuw sloopte men een groot deel der kerk; alleen het Oostelijk deel bleef staan. De tegenwoordige bouw der S. Fedele is niet ouder dan 1170, de centraalbouw gaat samen met basilikale elementen.
Gotische vormen vertoont het door de magistri Comacini reeds in 1218 uitgevoerde Broletto. Uit denzelfden tijd dateeren de ommuring en de poorten, waarvan de best bewaarde naar Oud-Romeinsch gebruik twee ingangen naar de buitenzijde en één breederen naar de stadszijde draagt.
L i t.: Barelli, Monumenti comaschi (1888); Rivoira, Le origini dell’architectura, lombarda (21908); KingsleyPorter, Medieval architectura (I 1919); Frankl, Die frühmittelalterl. und romanische Baukunst (1926); Toesca, Storia dell’arte italiana (I 1927).
Knipping.