Coleridge - 1° Hartley, Engelsch dichter, oudste zoon van Samuel Taylor; * 1796, ✝ 1849. Een fijne, overgevoelige ziel, een goedig karakter met zwakke wilskracht. Heeft enkele mooie gedichten nagelaten, vooral sonnetten (To Homer, To Shakespeare, On Prayer, enz.) en een paar goede critische opstellen.
2° Samuel Taylor, Engelsch dichter, criticus en philosoof; * 1772, ✝ 1834. Dertiende kind van een Anglicaansch geestelijke te Ottery St. Mary in Devonshire.
Deze stierf in 1781 en het volgend jaar kreeg de jongen toegang tot een rijke liefdadigheidsschool, Christ’s Hospital te Londen, waar hij bleef tot 1791. Toen werd hij student te Cambridge. Maar hij hield meer van literatuur en conversatie en sociale en communistische utopieën (door de Fransche Revolutie aangewakkerd) dan van methodische studie; verliet de universiteit in 1794, en daar de uitgevers reeds veel geld aanboden voor zijn gedichten, huwde hij te Bristol in 1795. Twee jaren later werd hij bevriend met William Wordsworth, en samen gaven zij de Lyrical Ballads uit in 1798. De Engelsche literatuur-geschiedenis dateert van deze publicatie het begin van de Romantische Periode. Van C. bevat het kleine bundeltje vier gedichten, o.a. The Ancyent Marinere.
Omstreeks denzelfden tijd schreef hij ook het eerste deel van Christabel en het korte fragment Kubla Khan, die echter pas in 1816 werden gedrukt. Deze drie gedichten zijn C. ’s meesterstukjes en behooren om hun plastische, suggestieve verbeelding van het geheimzinnige en om hun wonderbare, schijnbaar-ongezochte, onvermijdelijke rhythme- en klankexpressie tot het allerbeste, dat de Romantiek in Engeland heeft voortgebracht. Het dichterlijk scheppingsvermogen van C. heeft echter slechts enkele jaren geduurd. Zijn Ode to Dejection, geschreven in 1802, is een zijner laatste gedichten van beteekenis. Philosophische abstracties verdrongen de dichterlijke beelden. Reeds vroeger had hij zich getrokken gevoeld tot het predikambt in de kapellen van Unitarische vrijdenkers, en had hij zich een levensbeschouwing geformuleerd uit een mengsel van Neo-Platonisme, Pantheïsme en Materialisme.
In 1799 ging hij naar Duitschland om Duitsche taal en letterkunde te studeeren, en in 1803 verdiepte hij zich in de philosophie van Kant. Ook zijn gezondheid werd geschokt. Reeds sedert 1796 had hij geleden aan rheumatiek en hevige hoofdpijnen en was hij begonnen opium te gebruiken. In Juli 1800 vestigde hij zich te Keswick in het Engelsche Meren-district; hij raakte aan opium verslaafd. En een reis naar Malta en Italië (1804—’06) maakte zijn toestand nog erger. „Wanneer zijn krachten het toelieten, had hij echter een onweerstaanbaren drang om philosophische theorieën op te zetten.
Een serie lezingen te Londen in 1808 en een poging om in zijn eigen tijdschrift The Friend (1908—’10) het Kantiaansche verschil tusschen rede en verstand in Engeland in te burgeren, hadden weinig succes. Het treurspel Remorse-Osorio (1797, 1813) en de dramatische romance Zapolya (1815) oogstten onverwachten bijval; en de nieuwe lezingen over Shakespeare en andere dichters in 1811, ’12 en ’13 overtuigden de beste geesten, dat hij de grootste literaire criticus was van zijn tijd. In 1816 werd hij als patiënt opgenomen in de familie van den heer Gillman te Highgate bij Londen, waar hij een zorgvuldige behandeling genoot en gebleven is tot zijn dood toe. De geniale geestvermogens van den patiënt leefden langzamerhand weer op. Hij schreef een autobiographie, tevens inleiding tot Duitsche philosophische systemen, en een model critiek op Wordsworth’s theorieën (Biographia Literaria (1817), eenige philosophische werken (Aids to Reflection, 1825; Essay on Church and State, 1830), terwijl na zijn dood nog een tiental werken uit zijn literaire nalatenschap werden uitgegeven.
Als dichter heeft hij de wereldliteratuur verrijkt met enkele van haar kostbaarste juweelen; als wijsgeer heeft hij nooit een systeem geformuleerd en heeft hij weinig origineele gedachten uitgesproken, maar hij heeft den weg gebaand voor de Duitsche idealistische philosophie in Engeland, en dank zij de bewondering van T. Carlyle voor C. heeft hij het Engelsche denken in de 19e eeuw ten sterkste beïnvloed; als literair criticus eindelijk, in het zuiver aanvoelen en het onder verstandelijke bewoordingen brengen van de bedoelingen der groote dichters, met name van Shakespeare, is hij nooit overtroffen, en blijven zijn opmerkingen onschatbaar tot heden toe.
Uitg.: gedichten, volledig uitg. E. H. Coleridge (2 dln. 1912); proza, in Everyman's Library (1906 vlg.); een volledig critische uitgave bestaat nog niet, wijl C. bijna niets dan fragmenten en losse aanteekeningen heeft achtergelaten; de critische aanteekeningen op Shakespeare zijn verzameld door Th. M. Raysor (1980).
Lit. : J. Aynard, La vie d’un Poète (1907); N. Schauck, in Bonner Studiën (1924); H. I. Fausset (1926); J. L. Lowes, The Road to Xanadu (1927 ; een diepen scherpzinnige onderzoeking naar de dichterlijke bronnen van Kubla Khan en C.’s dichterlijke inspiratie in het algemeen) ; J. Charpentier-Nugent, C., The Sublime Somnambulist (1929); J. H. Muirhead, C. as Philosopher (1930); J. Nettesheim, in Jahrbuch d. Görresgesellschaft 1930). Pompen