Coincidentia oppositorum - (Lat.) = de eenheid van tegenstellingen, welke wij volgens → Nicolaus van Cusa door een bovenredelijke kenfunctie (intellectus) intuïtief in God zien. Wat de rede in liet eindige tegenover elkaar stelt en voor onvereenigbaar houdt, valt voor de intuïtie in het oneindige samen. Door meetkundige voorbeelden tracht Nicolaus van Cusa dit te verduidelijken. Wordt de zijde van een driehoek tot in ’t oneindige verlengd, dan vallen de beide andere met haar samen; verlengt men de middellijn van een cirkel tot in ’t oneindige, dan valt zij met den omtrek samen. In het oneindige is dus de rechte lijn tegelijk driehoek en cirkel. Zoo is God ook in hoogste werkelijkheid al wat in het eindige mogelijk is.
Lit.: F. Sassen, Geschiedenis van de Nieuwere Wijsbegeerte tot Kant (1933). F. Sassen