Coehoorn - Menno, baron van, beroemd Ned. vestingbouwkundige; * 1641 te Britsum bij Leeuwarden, ✝ 1704 te Den Haag en begraven te Wyckel (Gaasterland). C. studeerde aan de hoogeschool te Franeker; in 1657 officier onder Hendrik Casimir, stadhouder v. Friesl., in 1695 door stadh. Willem III benoemd tot luit.-gen. der inf. en inspecteur-gen. der fortificatiën; na den vrede van Rijswijk grootmeester der artillerie.
Hij ontwierp de Nieuw-Nederlandsche versterkingswijze. In 1685 schreef hij daarover zijn belangrijkste werk „Nieuwe Vestingbouw op een natte of lage horizont” (uitg. te Leeuwarden). Hij versterkte Coevorden, Groningen, Zwolle, Nijmegen, Grave, Breda, Bergen op Zoom, Sluis, Namen, enz. Mede van grooten invloed is geweest zijn „aanvalswijze”, waardoor hij na kortstondige belegeringen tallooze vestingen veroverde.
Sneller dan Vauban maakte hij → parallellen en naderingsgangen. Door overmachtig artillerie-vuur verkreeg hij moreel overwicht en voerde dan tegen meerdere bressen zijn zgn. generaal-stormen uit. Hierdoor waren zijn belegeringen zeer bloedig, mede doordat hij niet terugschrok voor het bombardeeren van de steden zelf, hetgeen o.a. door Vauban als onmenschelijk werd veroordeeld. Bij het beleg van Grave gebruikte hij voor het eerst de Coehoornmortieren of kattekoppen.
H. Lohmeijer.