Clemenceau - Georges, Fransch staatsman; * 28 Sept. 1841 te Mouilleron-en-Pareds (Vendée), † 23 Nov.
1929 te Parijs. Hij vestigde zich als geneesheer te Parijs, en publiceerde wetenschappelijke studiën. Als lid van de Nationale vergadering te Bordeaux in 1871 stemde hij tegen het vredesverdrag met Duitschland. In 1875 president van den Parijschen gemeenteraad; het jaar daarna werd hij gekozen tot radicaal kamerlid; onmiddellijk werd hij de leider en de redenaar der oppositie, om. tegen Mac Mahon.
Betrokken in het Panama-schandaal, werd hij een tijd niet meer herkozen en ging over tot de journalistiek; in het door hem gestichte blad „Justice” verdedigde hij met gloed de herziening van het Dreyfusproces. In 1902 werd hij senator, in 1906 trad hij in het ministerie Sarrien. Kabinetchef van Oct. 1906 tot Juli 1909. In 1913 stichtte hij zijn blad „L’homme libre”, dat tijdens den Wereldoorlog „L’homme enchaîné” werd, ten gevolge van de censuur, waarin hij heftig Poincaré, Joffre, Caillaux, Malvy en Bolo Pacha bekampte, de drie laatsten als defaitisten.
Een tweede maal minister-president in Nov. 1917, zette hij, dien men om zijn agressieve artikelen „le Tigre” noemde, een politiek door van krachtdadig verzet tegen alle pacifisme, en van hevige Duitschvijandigheid, die de gemoederen wakker schudde, en aan zijn land de zegepraal van Nov. 1918 bracht. Hem werd dan de bijnaam van „Père de la Victoire' gegeven. Zijn hevige oppositie tegen elke toegeving tegenover Duitschland kwam nogmaals tot uiting, toen hij als president de Vredesconferentie van Versailles leidde, en er de bezetting van Rijnland, de verbrokkeling van Duitschland, en waarborgen vanwege Engeland en de Vereenigde Staten eischte. Candidaat bij de presidentsverkiezing van 17 Jan. 1920, leed bij de nederlaag: Dechanel werd gekozen; hij trok zich dan uit het actieve politieke leven terug, om zich met kunst en literatuur bezig te houden.
In 1922 ondernam hij een reis naar de Ver. Staten, om er de belangen van Frankrijk in de schuldenkwestie te verdedigen; zijn propaganda bleef echter zonder resultaat. Zijn begrafenis greep plaats in allen eenvoud.
Als polemist en als redenaar was hij vol sarcasme; daarbij anticlericaal, republikeinsch en nationalist, gansch onder den indruk van momenteele gevoelsopwelling, ingrijpend, maar zonder programma noch leerstelsel; tijdens zijn eerste kabinet kon zijn minister Briand de aangenomen wetten op scheiding van Kerk en Staat doordrijven.
Werken: La Mêlée sociale (1895); Les plus forts Figures de Vendée (1904); La France devant l’Allemagne (1918); Démosthène (1924); Au soir de la Pensée (1927); Grandeurs et Misères d’une Victoire (1930). — Lit.: Geffroy-Lumet, Clemenceau (1919); J. Martet, Le Silence de C. (1931). Cosemans.