Cilicië - (ant. geogr.), landschap aan de Zuidkust van Klein-Azië, bestaande uit de Zuidelijke helling van het Taurusgebergte (met de Cilicische poort) en een smalle kuststrook, door eenige rivieren doorsneden, o.a. de Calycadnus, de Cydnus, waaraan Tarsus lag, de Sarus en de Pyramus. In het Zuiden de Syrische poort, die gemakkelijk door troepen kon worden afgesloten. Er waren eenige goede havens, die met de moeilijk toegankelijke dalen van het gebergte een schuilplaats boden aan zeeroovers. C. werd vroeg door Grieken gekoloniseerd; daarna Perzisch, totdat Alexander de Groote, die door de Cilicische poort binnendrong, het veroverde (333 v. Chr.). Van den tijd der Diadochen tot de Romeinsche heerschappij veranderde C. herhaaldelijk van meester.
In 67 v. Chr. zuiverde Pompeius de Middellandsche Zee van zeeroovers, drong hen naar C., doodde duizenden van hen en vestigde degenen, die zich overgaven, in koloniën, o.a. in C. (Pompeiopolis). C. werd kort daarop een Rom. provincie. Cicero was er stadhouder (51—50 v. Chr.) en verkreeg door een expeditie tegen roovers in het Amanusgebergte den titel imperator.
Steden in C.: Tarsus, geboorteplaats van Sint Paulus, Seleucia, Soli (Pompeiopolis), Mopsuestia, Aegae, Issus.
Cilicië is thans een bekend doorgangsland naar Syrië en Armenië. De Cilicische vlakte levert tarwe, gerst, rijst, suikerriet en katoen. Het bergland is een ruw kalksteengebied. De Cilicische Taurus is een plooiingsgebergte van kalksteen, dat tot 3 500 m hoogte gaat. De Cilicische passen zijn hier van oudsher een doortocht. Thans gaat de Bagdadspoor door 44 tunnels.
Lit.: Bause, Die Türkei (Brunswijk 1920); Normand, La Cilicie (Ann. géogr. 1920).