Cicindela - een kevergeslacht, met drie vrij gewone inlandsche soorten, welke 9—17 mm lang zijn. Ze zijn slank, langwerpig, staalglanzend, vooral de onderkant, en hebben met vlekjes versierde dekschilden, grooten kop, uitpuilende oogen en sikkelvormige voorkaken, waarmee zij allerlei kleinere dieren vangen. Des nachts en bij slecht weer slapen ze in zelfgegraven holen. Vat men deze vlugge dieren aan, dan verdedigen zij zich woedend en bijten fel van zich af; tegelijk verspreiden zij een eigenaardige lucht. De larven hebben een harden, platten kop met scherpe kaken.
Op den rug van het 8e segment zitten twee wratjes met haakjes, die ze gebruiken bij het op en neer gaan in de loodrechte griffelwijde schachten, welke zij 6—18 cm diep in het zand graven. Bij het graven van de gang draagt de larve het zand op den uitgeholden kop naar boven. Later sluit zij met dien platten kop het boveneind van de gang af en loert aldus op prooi (spinnen en mieren). Bij naderend gevaar laat zij zich bliksemsnel in de gang zakken. Men kan ze er uit hengelen, door een strootje in het gat te steken, waaraan ze zich vastbijt en zich mee omhoog laat trekken.