Ciborie - metalen vaatwerk, bestaande uit voet, middenstuk en een door een deksel gesloten cuppa, voor het bewaren van het H. Sacrament. De c. dateert eerst uit de 13e eeuw. Voordien was de cylindervormige doos of pyxis in gebruik, die vervaardigd was van metaal, hout of ivoor, en met een deksel werd gesloten. Ook later werden deze nog wel vervaardigd. Aan enkele werd een voet vastgehecht, die zoo tot een ciborie vervormd werden.
Men kan drie typen onderscheiden:
1° de c. met cylindervormige, 2° die met meerhoekige en 3° met schaalvormige cuppa.
De eerste is de oudste; de deksel is soms scharnierend, heeft den vorm van een opwaarts gekromden trechter, met knop tot bekroning. Nodus ontbreekt of is zeer klein. De tweede komt voor in de 14e en 15e eeuw; de deksel werd doorgaans als een hoogopgaande toren met pinakels uitgebouwd; de nodus bestaat uit twee platte kogelsegmenten of twee pyramiden. Vanaf den nodus loopt de schacht dikwijls trechtervormig uit tot aan de cuppa. Dit type treft men overal aan; in Spanje met sterk versierden voet. In de meerhoekige cuppa ligt gewoonlijk een schaalvormig bekken voor het Allerheiligste.
Het derde type komt op het eind der 15e eeuw en later in gebruik, terwijl de beide andere verdwijnen. Ook het deksel is schaalvormig; de voet gewoonlijk rond. Het trechtervormig tusschenstuk in de schacht is verdwenen. De Renaissance beïnvloedt sterk den vorm, hoewel nog dikwijls, tot in de 17e eeuw, Gotische vormen, vooral in den voet en de schacht, aanblijven. Ook de Barok, in de 17e en 18e eeuw, kent slechts het derde type; alleen wordt, omdat het aantal Communies toeneemt, de cuppa dieper en meer halfkogelvormig. In de schacht krijgt de nodus dikwijls den vorm van een vaas.
De Rococo doet de onderdeelen in elkaar vloeien, en geeft aan den nodus fantastische vormen, soms zelfs van engelenkopjes. De Neo-Gotiek in Ned. voert de torendeksels op ronde cuppa weer in, maar houdt niet lang stand. Veel invloed op een practischen vorm had de Instructio fabricae ecclesiae van den H. Carolus Borromaeus. De versiering heeft door de eeuwen plaats gehad door middel van graveer- en drijfwerk. Edelsteenen werden zelden toegepast. In de 13e en 14e eeuw pasten de ateliers van Limoges veel email toe.
Volgens het Rom. Rituaal behoeft de c. niet van edel metaal te zijn. Decreet 3162 staat zelfs verguld koper toe. Vanaf de 17e eeuw is de cuppa bijna altijd van zilver. Alvorens de c. in gebruik te nemen, moet ze door den bisschop of een daartoe gemachtigd priester worden gezegend.
Het woord ciborie is niet afgeleid van cibus (spijs), maar het voorwerp kreeg deze benaming door overdracht van den naam ciborium, aan de overhuiving en ruimte gegeven, waar het Allerheiligste werd bewaard.
Lit.: Braun, das christl. Altargerät (München 1932).