Oriëntalist (vooral Islamoloog) van wereldnaam. * 8 Febr. 1857 te Oosterhout (N. Br.), ✝ 26 Juni 1936 te Leiden.
Promoveerde 1880 te Leiden in de Semietische letteren, bracht bijna een jaar in het verboden Mekka door, waaruit het standaardwerk Mekka ontstond (2 dln. 1888-’89); 1889-1906 adviseur van Inl. Zaken in Ned.Indië, waar vooral zijn adviezen over Atjeh een beslissenden invloed hebben gehad op de Atjeh-politiek der regeering; vanaf 1907 te Leiden prof. in Arabisch, Islam en Atjehsch.
Als Islamoloog is zijn groote verdienste de duidelijke uiteenzetting van de eigenl. Grondslagen van den Islam; als politicus is hij vaak bestreden, waartoe ook zijn felle wijze van polemiseeren aanleiding gaf.Werken: Verspreide geschr. (6 dln. 1923-’27) ; De Atjehers (2 dln. 1893-'94) ; Het Gajoland (1903) ; Mohammedanism (1916). Zoetmulder.