Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Chimaere

betekenis & definitie

Chimaere - een door Winkler ingevoerde, thans algemeen aangenomen term, om planten aan te duiden, wier groeipunt gedeeltelijk uit cellen van één ras, gedeeltelijk uit cellen van een ander ras of van een andere soort is samengesteld.

Een klassiek voorbeeld is de Cytisus Adami, in 1829 door Adam bekomen uit de enting van Cytisus purpureus op den gewonen goudenregen (Cytisus Laburnum). In plaats van een hoogstammige Cytisus purpureus, bekwam Adam een exemplaar, waarop, naast gele en paarse bloementrossen, ook vleeschkleurige van Cytisus Adami ontwikkelden. Het door Buder verrichte anatomisch onderzoek heeft uitgewezen, dat Cytisus Adami opgebouwd is uit twee verschillende weefsels: het inwendig gedeelte heeft goudenregen-natuur, terwijl de epidermis op Cytisus purpureus gelijkt. Dergelijke chimaeren noemt men thans, naar Baur, periclinaal of omhullingschimaeren. Nu is het mogelijk, dat door een of andere oorzaak, door verwonding bijv., in het inwendig gelegen Laburnum-weefsel knopvorming ontstaat, zoodat Cytisus Adami echte goudenregenbloemen tot ontwikkeling brengt; omgekeerd kan de purpureus-opperhuid door herhaalde celdeeling uitgroeien tot een meercellig weefsel, waaruit dan twijgen met roode bloemen te voorschijn kunnen treden. Deze purpureus- en Laburnum-twijgen zijn dan knopvariaties van zeer bijzonderen aard.

Op analoge wijze is de entbastaard Crataegomespilus uit de vergroeiing van mispel en hagedoorn ontstaan. Eerst in 1907 heeft Winkler, door zijn entproeven met verschillende Solanum-soorten, bewezen, dat zoowel periclinaalals sectoriaalchimaeren door enting kunnen ontstaan.

Lit.: P. Cramer, Kritische Uebersicht der bekannten Fälle von Knospenvariation (Nat. Verh. Holl. Mij v. Wetenschap III, Verz. VI 3,1907); H. Winkler, Berichte Deutsch. Bot. Gesell. (XXV en XXVIa, 1907 en 1908); Zeitsch. f. Bot. (I 1909). Dumon.

< >