Chili - (republica de Chile), republiek aan de 0.kust van Z. Amerika, tusschen 18° en 56° Z.; ca. 4 200 km lang, 15—350 km breed; opp.767 366 km2, 4 271 398 inw. (volkstelling 1930). De W. grens wordt gevormd door den Grooten Oceaan, de Oostgrens verloopt over de ketens van het Andesgebergte en vormt de scheiding met Argentinië en Bolivia. Een gedeelte bij de Straat van Magellaan grenst nog aan den Atlantischen Oceaan. Het Tacna-Arica-geschil werd bijgelegd in Mei 1929, waarbij de N. grens bepaald werd op 10 km ten N. van de spoorlijn Arica-La Paz. Tot Chili behooren ook nog de in den Grooten Oceaan gelegen eilanden S. Pelix en de Juan-Fernandezgroep met het bekende Robinson-Crusoe-eiland.
Natuurlijke gesteldheid. Chili omvat in hoofdzaak de Westelijke afhelling van de West-Cordilleren, die hier de hoofdketen van de Andes vormen. Het is een zeer gesloten gebergte, met passen, meestal boven de 4 000 m en een groot aantal jonge vulkanen. Langs de kust verheffen zich de veel lagere kust-Cordilleren (ong. 1 500 m), die steil naar zee afdalen. Tusschen de twee genoemde gebergten vindt men ten N. van den Steenbokskeerkring de Pampa de Tamarugal, ten Z. ervan de Atacama-woestijn. De laatste is een naar het W. afdalende hoogvlakte, bedekt met dikke lagen verweeringspuin; hier en daar komen zoutmeren en moerassen voor; alleen de Loa bereikt den Grooten Oceaan; het is met de Pampa de Tamarugal het salpetergebied van Chili.
Verder Zuidelijk bereikt de Andes in den Aconcagua (6 970 m) zijn grootste hoogte. Hier begint opnieuw weer het lengtedal, dat van 30°—39° Z. wordt onderbroken. Het daalt langzaam naar het Z. af en daalt op 42° onder zeeniveau, van waaraf de kust-Cordilleren verbrokkeld zijn tot een groep eilanden, die zich voortzet tot kaap Hoorn. Terwijl in het N. de sneeuwgrens, vanwege den zeer geringen neerslag, tusschen 5 000 en 5 500 m ligt en dus maar enkele zeer hooge toppen eeuwige sneeuw hebben, daalt deze in het Z. tot ca. 900 m, zoodat hier een sterke vergletsjering plaats vindt en ten Z. van 46° de gletsjers reeds tot aan het zeeniveau reiken. Gedurende den IJstijd is de vergletsjering veel sterker geweest, waarop de groote rijkdom aan meren en fjorden wijst.
Klimaat. Het gebied ten N. van 28° Z. heeft over het algemeen een woestijn- en steppenklimaat; ten N. van 22° Z. komen tegen de Andeshelling boven de 2 000 m nog zomerregens voor. Westelijk van deze ketens valt zoo goed als geen regen. De temperatuur is aan de kust lager dan in het binnenland door den invloed van de zee. De Z. en Z.W. winden, die hier het geheele jaar door waaien, zijn droge winden; ze zijn afgeweken passaten.
Het koude dieptewater, dat aan de W. kust naar boven komt, veroorzaakt in den winter zware nevels (camachancas). Tusschen 28° en 37° Z. heeft Chili een etesiën-klimaat, in den zomer de passaat, die droog is, in den winter de Westenwinden, die regen brengen. Ook hier is de temperatuur aan de kust lager dan in het binnenland. Ten Zuiden van 37° Z. heerscht het zeeklimaat met heerschende Westenwinden, zeer zachte winters, zeer koele zomers, verschil tusschen zomer- en wintertemperatuur ong. 10° C. De geheele O. afhelling van de Andes heeft ook zijn dagelijks wisselende winden, overdag de travesia, een zeewind, en des nachts de terral of puelche, de koude landwind, die in de dalen nevels veroorzaakt.
Flora. Het Noordelijk gedeelte is een woestijngebied, met hier en daar begroeiing in de oasen en langs de rivieren. Ook de nevels veroorzaken in de hoogere deelen eenigen plantengroei in den winter (cacteeën). Boven de 2 400 m tegen de Andeshelling is meer vegetatie.
Het gebied van Midden-Chili met winterregens is een steppengebied met in het Z. nog wat lichte wouden en verder struikgewas. Verder naar het Zuiden, het gebied met zeeklimaat, zijn dichtere wouden, waarvan vele altijd-groene loofboomen vanwege de geringe jaarlijksche temperatuurschommeling.
Bevolking. Ruim 20% der bevolking bevindt zich in de provincie Santiago en 10% in Aconcagua. De oorspronkelijke bevolking bestond uit Indianen, waarvan vooral de in het Zuiden wonende Araucanen hun zelfstandigheid lang bewaard hebben. Na de verovering door Pedro de Valdivia (ca. 1540) hebben er zich Spanjaarden gevestigd.
Mestiezen, een mengras van Spanjaarden en Indianen, vormen er het grootste deel der bevolking. De hoogere standen zijn meestal Spanjaarden of andere Europeanen. Het aantal immigranten bedraagt gemiddeld 4 000 per jaar.
Middelen van bestaan.
De landbouw brengt voldoende op voor de bevolking. Het voornaamste landbouwgebied ligt van even ten N. van Valparaiso tot aan Valdivia. De bebouwde oppervlakte is echter nog maar een klein gedeelte van den beschikbaren grond. In vele gedeelten wordt irrigatie toegepast. De voornaamste producten zijn: tarwe, haver, gerst, maïs, peulvruchten, klaver en lucerne. De ooftbouw gaat sterk vooruit, vooral in de omgeving van Valparaiso.
Versch en gedroogd fruit wordt veel uitgevoerd, vooral perziken, peren, abrikozen en meloenen. Appels komen meer uit de Zuidelijke deelen. De belangrijkste havens hebben een controledienst voor het voor uitvoer bestemde fruit. De verbouw van druiven en de daarmee samenhangende wijnfabricage gaan zeer sterk vooruit. De productie van wijn bedroeg in 1931: 2 424 816 hl, in 1932: 1 897 011 hl; de uitvoer in 1930: 57 376 hl, in 1931: 46 249 hl.
Suiker wordt hoofdzakelijk geïmporteerd uit Peru. Teneinde zelf in de toekomst in de behoefte aan suiker te voorzien, wordt in het Zuiden (Valdivia en Chiloë) de suikerbiet verbouwd, terwijl in de Noordelijke tropische deelen suikerriet wordt aangeplant.
Veeteelt.
Deze is hoofdzakelijk runder- en schapenteelt.de laatste vooral in het Zuiden. Slachtvee wordt nog veel ingevoerd uit Argentinië. De runderfokkerij is echter ook nog belangrijk. De kwaliteit wordt veel verbeterd door invoer van Europeesch fokvee. In het subtropisch deel komt transhumance (een beperkt nomadisme) nog veel voor: in de droge periode trekken de herders met hun kudden naar de hooger gelegen bergweiden.
In de Zuidelijke deelen, waar de neerslag grooter is, is dit echter niet meer noodig. De schapenteelt in het Zuiden levert wol, huiden en vleesch voor den export. In 1930 bedroeg het aantal runderen 2 322 633, schapen 5 855 370, geiten 750 879, paarden 411 461. De export van bevroren vleesch bedroeg in 1930: 22 087 000 pesos, in 1931: 10 121 000 pesos (1 peso = 30 cent).
Mijnbouw is het voornaamste bestaansmiddel van Chili. Het levert 2/3 van de totale mijnbouwproductie van Z. Amerika. Het voornaamste mijnbouw product is salpeter en wordt gevonden in de droge woestijnachtige gebieden van de Noordelijke provincies Tarapaca en Antofagasta. Het na ca. 1880 sterk toenemende gebruik van kunstmeststoffen deed de productie van Chili aanmerkelijk toenemen. Kort voor den Wereldoorlog leverde C. ruim 75% van de totale wereldproductie van stikstofmeststoffen.
Dit percentage is tot op heden teruggeloopen tot ong. 15%, hoofdzakelijk door het toenemen van de productie van de synthetische stikstofmeststoffen vooral in de Ver. Staten, Duitschland en Noorwegen. Duitschland, dat een van de grootste afnemers was, fabriceert nu zelf nitraten te Merseburg, Oppau en Baden (I. G. Farbenindustrie).
De voornaamste uitvoerhavens zijn Pisagua, Iquique, Tocopilla, Mejillones, Antofagasta en Taltal. Sinds 1930 zijn alle belangen van salpeterproducenten ondergebracht in de Compania Salitrera de Chile (Cosach), waarvan de helft van het aandeelenkapitaal gecontroleerd werd door de Chileensche regeering, in ruil waarvoor ze de uitvoerrechten ophief. De export bedroeg in 1930: 1 785 730 ton, in 1931: 1 454 600 ton.
Als 2e belangrijke product moet jodium genoemd worden, waarvan C. 90% der wereldproductie levert. Het is een bijproduct van de salpeterwinning. Export in 1930: 19 624 000 pesos, in 1931: 8 513 000 pesos.
Koper wordt hoofdzakelijk aangetroffen in de Noordelijke gebergten van Chili. Het is de 2e koperproducent van de wereld (eerste Ver. Staten). In het kopererts worden tevens kleine hoeveelheden goud en zilver aangetroffen. De voornaamste bedrijven worden gecontroleerd door de Anaconda Copper-groep.
De uitvoer geschiedt als erts en fijn koper over de havens Antofagasta en Tocopilla. De productie van zuiver koper bedroeg in 1931: 215 695 ton. De export van zuiver koper bedroeg in 1929: 324 956 ton, 1930: 209 026 ton en 1931: 219 000 ton. Kopererts wordt rechtstreeks uitgevoerd naar de Ver. Staten en Europa.
IJzererts wordt gevonden in Midden-Chili. De productie is voornamelijk in handen van de Bethlehem Steel Cie., die een speciale uitvoerhaven heeft aangelegd te Cruz-Grande. De productie in 1931 bedroeg: 712 000 ton (in 1920: 3 100 ton). Bij Valdivia worden nieuwe electrische ijzerwerken opgericht, om Chili onafhankelijk te maken van staal- en ijzerimport.
Steenkool.
Ook hiervan is de productie evenals van ijzererts de laatste jaren zeer sterk toegenomen. Het voornaamste mijngebied ligt in de buurt van Concepcion. De productie in 1931 bedroeg: 1 107 744 ton, d.i. 23% meer dan in 1930.
Industrie. Deze heeft zich sterk ontwikkeld gedurende en na den Wereldoorlog, doordat gedurende den Wereldoorlog de productie in Europa sterk was afgenomen en C. zelf meer gebruik ging maken van de kracht van het stroomend water voor opwekking van electriciteit.
Alleen in de buurt van Santiago en Valparaiso werken ruim 3 000 bedrijven uitsluitend electrisch. De meeste bedrijven verwerken Chileensche grondstoffen. Een belangrijk deel der wolproductie wordt in eigen land verwerkt, de looierijen leveren voldoende leer voor eigen gebruik. De houtbewerking is van belang; explosiestoffen, gebruikt voor den mijnbouw, worden gefabriceerd te Calama.
Verder zijn bierbrouwerijen (ook export van bier), suiker-, cement-, glas-, zeep-, papier- en tabakindustrie van belang.
Handel en verkeer.
Hoofduitvoerproduct was tot voor den Wereldoorlog salpeter. Door de concurrentie van luchtsalpeter en andere synthetische stikstofverbindingen is de uitvoer sterk gedaald. De voornaamste afnemers zijn de Ver. Staten (zie verder boven, sub mijnbouw). De mijnbouw wordt uitgeoefend met hoofdzakelijk buitenlandsch kapitaal.
Overzicht van den handel:
Jaar Export (in pesos) Import (in pesos)
1929 1930 1931 2.293.700.000 1.328.100.000 926.400.000 1.617.600.000 1.400.100.000 708.800.000 Uit bovenstaand schema blijkt, dat export en import de laatste jaren sterk zijn teruggeloopen; de handelsbalans bleef echter actief. Van de baten profiteert Chili echter niet, daar de buitenlandsche schuldenlast zeer hoog is (1931 ruim 4 milliard pesos).
De kustvaart in C. is zeer belangrijk en bij de Wet van 1911 verzekerd aan de Chileensche koopvaardijvloot. Verschillende buitenlandsche scheepvaartondememingen doen de voornaamste havens van Chili aan. De rivieren zijn meestal niet voor de scheepvaart geschikt; van de grootste alleen maar de benedenloop. Het spoorwegnet bestaat in hoofdzaak uit een N.—Z. loopende hoofdlijn, met vele zijlijnen naar de verschillende havens. Van de Transandinische verbindingen moeten genoemd worden Antofagasta—La Quiaca Salta (Argentinië), Valparaiso—Mendoza (Argentinië) en een geprojecteerde verbinding Concepcion—Bahia Blanca (Argentinië).
Telegraaf- en telefoonnet zijn vrij uitgebreid. Ruim 16 000 km telegraaflijn zijn van den staat. Particuliere maatschappijen bezitten ruim 13 000 km. Het telefoonbedrijf is geheel in handen van particulieren. Er is draadlooze telefoonverbinding met de voornaamste Amerikaansche en Europeesche steden.
Er is een groot aantal radiostations, zooals te Arica, Antofagasta, Coquimbo, Valparaiso, Talcahuano. De munt is peso, verdeeld in 100 centavos. Het metrieke stelsel is voor maten en gewichten verplicht bij de wet. Lokaal gebruikt men nog wel de Spaansche quintal (46 kilo).
Bestuur . De grondwet dateert van 1833 en werd gewijzigd in 1891, 1925 en 1932. De uitvoerende macht berust bij den president, die voor 6 jaar gekozen wordt door het volk. Hij heeft de leiding van Buitenlandsche Zaken. De wetgevende macht is in handen van de Kamer van afgevaardigden; de Senaat is een controleerend lichaam.
Het aantal provincies is teruggebracht van 23 op 15. Het aantal territoriën bedraagt 2. Kerk en Staat zijn gescheiden. De Kath. godsdienst is er algemeen; er zijn 1 aartsbisdom, 11 bisdommen en 3 apostolische vicariaten.
Lit.: Estadistica comercial de la republica de Chile; C. Martin, Landeskunde von Chile (Hamburg 1923); South American Yearbook (1934); Pierre Denis, Amérique du Sud (Parijs 1927).
Zuylen. Weermacht.
Het leger bestaat uit 13 regimenten infanterie, 6 regimenten cavalerie, 3 regimenten artillerie, 1 regiment genie, 8 vliegtuigafdeelingen (80 vliegtuigen) en hulpdiensten. Hiermede worden gevormd: 3 divisiën en een detachement (Magellaan). Tot het leger kan mede worden gerekend het korps karabiniers, sterk 852 officieren en 13 815 onderofficieren en minderen. De duur van den verplichten militairen dienst is 26 jaar (20—45), verdeeld als volgt: actieve leger 1 jaar, 1e reserve 9 jaren, 2e reserve 16 jaren. Herhalingsoefeningen: tusschen 21 en 31 jaar 2 periodes van 15 à 45 dagen; tusschen 32 en 40 jaar 1 periode van 15 à 30 dagen; tusschen 41 en 45 jaar 1 periode van maximum 15 dagen. Jaarlijksch effectief (vrijwilligers inbegrepen): ca. 14 000 man.
De vloot bestaat uit: 2 linieschepen, 3 kruisers, 11 torpedobooten, 9 onderzeebooten; met een bemanning van 720 officieren en 6 380 minderen.
Lit.: Annuaire militaire (1933).
v. Munnekrede. Geschiedenis Het Spaansche koloniale gebied C. werd door Almagro ontdekt in 1536. Pedro de Valdivia, uitgezonden door Pizarro, veroverde het land in 1540—’41, stichtte Santiago, Concepcion e.a. steden, maar werd door den Araucanenkoning Caupolican verslagen en gedood (1554). Hurtado de Mendoza zette verovering en kolonisatie voort, o.a. exploitatie van goud- en kopermijnen, stichting van kerken, scholen, hospitalen, enz. Als audiencia Concepcion bleef het land onder het vice-koninkrijk Peru tot 1798, toen het een zelfstandig kapitein-generaalschap Chili werd.
Ondanks vruchtbare valleien en kostbare mineralen (goud en koper) bleef C. tot zijn onafhankelijkheid een veronachtzaamd gebied, eensdeels wegens ontoegankelijkheid en afgelegenheid, maar vooral wegens den eeuwenlangen en weinig succesvollen strijd tegen de krijgshaftige Araucanen. Zoowel militaire expedities als missioneerende kolonisatiepogingen (vooral door de Jezuïeten) mislukten.
De vrijheidsoorlog van 1810—1818 met de overwinningen van Chacabuco en Maipu stond onder leiding van José de San Martin en Bernardo O’Higgins, die na de uitroeping van de republiek dictator werd (1818—1823) en nu nog als de nationale vrijheidsheld wordt vereerd. Na jaren van heftige partij-onlusten onder vele generaals-presidenten, kwam in 1831 de eenigszins clericaal getinte conservatieve partij aan het bewind, met achtereenvolgens de drie groote presidenten: Prieto (1831—’41), Bulnes (1841—’51) en Manuel Montt (1851—’61). De echt nationale, conservatieve grondwet van 1833 luidde een tijdperk in van rustige ontwikkeling, stabiele regeering en toenemende welvaart, eenig in de geschiedenis van Z. Amerika. Vooral pres.
Montt, die uitstekend zorgde voor landbouw, kolonisatie, school- en rechtswezen, geldt als de schepper van den bloei van zijn land. Sinds den Pacific-oorlog (1884) en den daardoor verkregen grooteren salpeterrijkdom met de exploitatie daarvan door Amer. kapitaal, groeide het democratisch-liberaal anticlericalisme. De revolutie van 1891 verdreef pres. Balmaceda en C. kreeg een democratisch-parlementair bestuur naar Fransch voorbeeld.
Pres. Jorge Montt (1891—’96) bracht weer rust door een goed stelsel van provinciaal en locaal bestuur. In den Wereldoorlog bleef C. neutraal. Na den oorlog kende C. telkens revolutionnaire perioden. De voorn. partijen zijn de Nationale Unie (oude conservatieven en gematigd liberalen) en de Liberale Alliantie (democraten, socialisten, enz.). Onder pres. Alessandri, die op het oogenblik (1934) weer president is, kwam in 1925 de tegenwoordige constitutie tot stand: sterke executieve, beperkte legislatieve macht, vrijheid van godsdienst, welwillende scheiding van Kerk en Staat.
Generaal Ibanez was van 1927—1931 president-dictator. De Cosach (zie boven) veroorzaakt in de laatste jaren onophoudelijk onlusten en revoluties. Presidenten en regeeringen, die zich niet onafhankelijk genoeg toonen van de Cosach, ondervinden nationalistische tegenwerking van het geheele volk.
Buitenl. geschiedenis. In 1844 erkende Spanje pas definitief C. als onafhankelijke republiek. In 1866 werd Valparaiso door een Spaansche vloot gebombardeerd, omdat C. in een Spaansch-Peruaanschen oorlog voor Peru partij had getrokken. Na den Pacific- of Salpeteroorlog 1879—1884 tegen Peru en Bolivia verwierf C. van Bolivia het Atacama-gebied (guano!) en van Peru de prov.
Tarapaca, Tacna en Arica (Tacna kwam in 1929 terug aan Peru). In 1903 deed de Engelsche koning een voor C. voordeelige, arbitrale uitspraak in een Chileensch-Argentijnsch grensgeschil. Aldus heeft C. zijn gebied uitgebreid naar N.O. en Z. Als een der A.B.C.-staten heeft C. een verdrag van vriendschap en samenwerking met Argentinië en Brazilië.
C. is een homogene, sterke, zelfbewuste, werkzame en beschaafde natie, met een krachtige industrie, en een leger en vloot, beter dan van eenigen Z. Amer. Staat. Wel bestaan er nog sterke sociale splitsingen en is het land te veel afhankelijk van salpeter en Amer. kapitaal.
Kath. Kerk. De bevolking is bijna uitsluitend Katholiek. Onder Valdivia begonnen de Mercedariërs reeds hun missies, spoedig gevolgd door Dominicanen, Franciscanen en Jezuïeten. Midden 16e eeuw was er reeds een kerkelijke hiërarchie. Sinds 1848 missioneeren de Capucijnen onder de Araucanen.
Cultuurstrijd in de jaren 1824 vlg. confisqueerde kerkelijke goederen en hief de kloosters op, evenwel werden de Orden in 1840 weer toegelaten bij gelegenheid van een vernieuwde hiërarchie. Sedert 1920 heeft C. een gezantschap bij het Vaticaan en kreeg Santiago een pauselijken nuntius. De scheiding van Kerk en Staat (1925) is voor de eerste zeer welwillend.
C. vormt de kerkprovincie Santiago met 11 suffrag. bisd. en 3 apost. vicariaten. Santiago en Valparaiso hebben een Kath. universiteit. (Zie kaart Kerkelijke Indeeling, dl. II)
Lit.: o.a. W. Spence Robertson, History of the Latin American Nations (New York en Londen 1932; vooral staatk. en econ. gesch.); J. T. Bertrand, Histoire de l’Amérique espagnolle (2 dln. Parijs 1929 ; naast staatk. gesch. vooral cultuurhistorie en biographieën; Kath. standpunt); Lex. f. Theol. u. Kirche (II 1931).
Wübbe.
Chileensche kunst, → Amerikaansche Oudheden; → Inka.