Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Chaucer

betekenis & definitie

Chaucer - Geoffrey, de grootste Engelsche dichter in de middeleeuwen; * tusschen 1340 en 1345, ✝ 1400. Hij was de zoon van een rijk Londensch wijnhandelaar en staatsambtenaar, werd page aan het hof, nam deel aan een veldtocht naar Frankrijk, waarbij hij in 1360 eenige weken in gevangenschap geraakte, en trad daarna, misschien reeds in 1361, in den dienst van John of Gaunt, jongeren zoon van koning Edward III. Eenige jaren later huwde hij Philippa de Roet (uit Henegouwen), wier zuster later met John of Gaunt huwde. Op den dood van John of Gaunt’s eerste gemalin, lady Blanche of Lancaster (✝ 1369), schreef C. zijn eerste groote origineele gedicht, The Boke of the Duchesse. Van 1370 tot 1378 nam hij deel in 7 of 8 diplomatische zendingen namens het Engelsche hof. Deze brachten hem niet alleen naar Vlaanderen en Frankrijk, maar ook minstens tweemaal (in 1373 en 1378) naar Italië (Milaan, Genua, Florence).

In tusschen had hij in 1374 een staatsambt met een vast inkomen gekregen bij de Engelsche douane. Tegelijk onderhield hij als schildknaap nauwe persoonlijke betrekkingen met het hof, vooral met John of Gaunt, door wiens toedoen hij meerdere gunsten ontving van groote financieele beteekenis. Hoe zijn dichterroem tot in het buitenland was doorgedrongen, blijkt uit een ballade, aan C. gericht in 1386 door den voornaamsten Franschen dichter van dien tijd, Eustache Deschamps. In hetzelfde jaar nam hij zijn ontslag als staatsambtenaar, vestigde zich op het platteland bij Greenwich, waar hij werd aangesteld tot vrederechter en waar hij voor een paar maanden werd gekozen tot lid van het parlement. Van 1389 tot 1391 nam hij echter weer een zeer gewichtig ambt waar; hij kreeg het toezicht over de koninklijke paleizen. Het is onbekend, waarom hij na minder dan twee jaar zijn ontslag nam.

Men heeft gemeend, dat C. in zijn laatste levensjaren tot armoede is vervallen. Daarvoor is geen enkel bewijs. Kort voor zijn dood huurde hij nog op langen termijn een huis in den kloostertuin van Westminster; hij werd in de kloosterkerk zelf begraven in October 1400. Het is voor latere Engelsche dichters en schrijvers de grootste eer geweest, die de natie hun geven kon, als zij werden begraven zoo dicht mogelijk bij het graf van C., in de Poets’ Corner van Westminster Abbey. Bij zijn dood waren vermoedelijk nog twee dochters en twee zoons in leven: Elizabeth, die was ingetreden in de adellijke abdij van Baking; Agnes, die hofdame was van koning Hendrik IV; Lewis, die 10 jaar oud was in 1391, toen zijn vader de Astrolabe voor hem beschreef, en vooral sir Thomas, die als schatrijk edelman gestorven is in 1434. Alleen omtrent Lewis bestaat echter algeheele zekerheid.

Uit zijn levensloop blijkt, dat C. een even practisch Engelschman moet geweest zijn als Shakespeare, en nog meer dan Shakespeare een man van de wereld. Practisch inzicht en nuchtere evenwichtigheid verhinderden hem evenmin als Shakespeare' een groot dichter te zijn. Twee eeuwen lang heeft zijn dichterlijk voorbeeld de geheele Engelsche en Schotsche dichtkunst beheerscht. Shakespeare zelf stond aanvankelijk nog onder zijn invloed. Zijn voornaamste werken zijn: The Boke of the Duchess, een vertaling van Boethius’ De Consolatione, Troilus and Cressida (vrij bewerkt naar Boccaccio), Parlement of Foules (deels naar Dante en Boccaccio), Legende of Good Women (deels naar Boccaccio), tal van kostelijke kleinere gedichten en vooral ten slotte The Canterbury Tales. Dit is een bundel verhalen en verhandelingen in poëzie en proza, ernstig en luimig, stichtelijk en onstichtelijk, plat en verheven, vertaald en oorspronkelijk, geschreven op verschillende tijden na 1370 en pas omstreeks 1390 vereenigd tot één groote raamvertelling naar het model van Boccaccio’s Decamerone.

Toen schreef C. een geestigen proloog, waarin hij een zeer heterogeen gezelschap in een herberg bijeenbrengt, om samen ter bedevaart te gaan naar Canterbury ; daar zijn bij den jovialen maar slimmen waard de ridder en de schildknaap, de non en de monnik, de kloosterbroeder en de aflaatprediker, de klerk en de advocaat, de koopman en de schipper, de molenaar, de kok, de hofmeester, de dorpspastoor, de boer en de parmantige vrouw van Bath, die al vijf mannen had geringeloord. Het gezelschap bestaat uit 30 personen en ieder zal op de lange reis van Londen naar Canterbury, die 3 of 4 dagen duren zou, een verhaal vertellen om den tijd te korten. De beste verteller zal bij den terugkeer in de herberg getracteerd worden door de anderen. Zoo worden de verschillende verhalen in den mond gelegd van verschillende personen, wier karakter en levensomstandigheden min of meer bij het verhaal passen.

Toen C. zijn Proloog schreef, was hij van plan nog een groot aantal nieuwe verhalen en verhandelingen te schrijven, want volgens dien Proloog zou ieder van de BO bedevaartgangers 4 verschillende verhalen vertellen: twee tijdens de heenreis, en nog twee op den terugkeer naar Londen. Dan zou de bundel dus uit niet minder dan 120 verhandelingen en verhalen bestaan hebben. Van dit groote plan is echter niets gekomen. De Canterbury Tales bevat behalve den Proloog slechts 24 stukken, waaronder twee in zeer prozaïsch proza; te zamen toch reeds meer dan 26 000 regels.

Uitg.: De werken van C. zijn in meer dan 60 hss. uit de 15e eeuw tot ons gekomen. Het beste is het beroemde Ellesmere hs. van ca. 1420, dat eertijds behoorde aan de familie Egerton-Ellesmere in Engeland en zich nu in de bibliotheek van den heer Huntington in Californië bevindt. Gedrukte uitgaven zijn reeds bezorgd door Caxton in ca. 1478 en ca. 1484. De beste nieuwere uitg. zijn die van W. W. Skeat (7 dln. 1894—1900; 4 dln. 1929,1 dl. 1913); en van A. W. Pollard (1898, met vele herdrukken). Troïlus and Cressida afzonderlijk in critische uitg. door R. K. Root (1926). De Canterbury Tales afzonderlijk door J. M. Manly (1928); een vertaling in vloeiende Hollandsche verzen door A. J. Barnouw (2 dln. 1930—’32).

Lit.: is zeer omvangrijk. Zie D. D. Griffith, A Bibliography of Chaucer (1926). Nieuwere monogr. vooral door E. Legouis (1913); G. L. Kittredge (1915); R. K. Root (1924); J. M. Manly (1925); A. Brusendorff (1926); T. Vallese (C. visto da un Italiano, 1930); Le Chanoine C. Looten (1931, vooral over C.’s Katholiciteit); G. K. Chesterton (1932); J. L. Lowes (1934). Pompen.

< >