Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Charisma

betekenis & definitie

Charisma - (Grieksch, = gave of genade) beteekent gewoonlijk de zgn. gratiae gratis datae, d.z. bovennatuurlijke gaven, die niet zooals de heiligmakende genade en de deugden vooral voor de heiliging van wie ze ontvangt zelf worden gegeven, maar voor den geestelijken vooruitgang van anderen. Daarom zijn ook de volmaaktere vormen van het gebed, zooals de beschouwing, geen charisma’s in den gewonen zin. Zij worden door Sint Paulus, ofschoon niet systematisch en volledig, opgesomd in 1 Cor. 12: wijsheid, die boven de natuurlijke krachten gaat; inzicht in de diepste godsdienstige waarheden en hun samenhang; geloof met buitengewone kracht, het geloof, dat bergen verzet; de gave van genezingen; het doen van wonderen; de profetie, d.w.z. niet alleen het voorzeggen van de toekomst, maar ook op andere manieren spreken in Gods naam, om hartsgeheimen bekend te maken, tot boete te vermanen, enz.; het onderscheiden van geesten, nl. of een ingeving van God of den duivel komt; het spreken van talen, de zgn. glossolalie, niet alleen van die door de toehoorders worden verstaan, maar ook van onbekende, iets, waarop de Corinthiërs volgens Sint Paulus te veel gesteld waren; het vertolken van talen, een aanvulling van de vorige gave, waardoor aan de geloovigen de lofliederen enz., die de „talensprekers” zongen, begrijpelijk werden gemaakt. Deze gaven werden in de eerste tijden van de Kerk zeer dikwijls door God gegeven [vgl. Act. 2. 4 (Pinksterfeest), 8. 5 (in Samaria), 10. 46 (bekeering van de eerste heidenen)], hetgeen, gezien hun waarde voor de verspreiding van het geloof, zeer goed te begrijpen is.

Er waren ook zgn. charismatici, menschen, die deze gaven van God min of meer blijvend ontvingen, zooals de Joodsche profeten die van de profetie; dit was ook voorzegd door Christus (Mc. 16. 17 en 18). Ook heiligen van later tijden ontvingen ze: geloofspredikers, als H. Franciscus Xaverius en H. Ludovicus Bertrandus, werden door de inboorlingen verstaan; H. Catharina van Siena kende vele hartsgeheimen van anderen; H. Vincentius Ferrerius, H. Don Bosco e.a. deden vele wonderen; ook de bijzondere wetenschap van de kerkleeraars komt niet alleen van studie en van de gaven van den H. Geest, die ieder mensch ontvangt, maar is dikwijls een bijzonder charisma. De onfeilbaarheid van den paus valt wel onder dezelfde definitie, maar wordt toch gewoonlijk niet onder de charisma’s gerekend. Ook andere bijzondere gaven, zooals bijv. de wonderbare eigenschappen van de H. Kerk, worden wel eens zoo genoemd, maar dan in breeder zin.

Het ontvangen van charisma’s zegt uiteraard niets over de persoonlijke heiligheid van wie ze krijgt; toch geeft God ze alleen bij uitzondering aan onwaardigen. Welke gaven men ook mag ontvangen, men blijft onderworpen aan de hiërarchie, die ook alleen over hun goddelijken oorsprong definitief te oordeelen heeft. → Ambt (sub Kerkelijk ambt).

Lit.: Theologische behandeling bij S. Thomas van Aquino, Summa Theologica (II, II, qu. 171 vlg.), en commentaren daarop. B. Marechaux, Les charismes du Saint-Esprit (Parijs 1921). Pauwels

< >