Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Ceylon

betekenis & definitie

Ceylon - Eiland aan de Z.O. zijde van Britsch-Indië (17° 30' N., 81° O.), door de Golf van Manaar en de Palk’s Straat er van gescheiden. Een reeks eilandjes en zandbanken tusschen Ceylon en Voor-Indië (Adam’s Bridge) wijst op vroegeren samenhang. Het eiland is 430 km lang en in het midden 225 km breed. Oppervlakte bijna 2 maal Ned.; ong. 5 500 000 inw. Door zijn gunstige ligging op den weg van Arabië en Perzië en Voor-Indië naar den Maleischen Archipel en China en door zijn gunstig klimaat reeds in de oudste tijden gekend en begeerd: oude naam Taprobane; door Ptolemeus beschreven.

In de 9e eeuw veroverd door de Arabieren, in de 16e door de Portugeezen, in de 17e door de Hollanders, omstreeks 1800 door de Engelschen. Thans een Engelsche kroonkolonie met een gouverneur-generaal (govemor-general) en een Uitvoerenden Baad van 9 leden (Executive Council) aan het hoofd. De bevolking heeft beperkte autonomie: uit haar midden wordt een soort volksraad gekozen (Legislative Council) van 49 leden. Hoofdstad is Colombo (250 000 inw.); daarnaast zijn belangrijke steden: Jaffna in het N., Point de Galle in het Z., beide ruim 40 000 inw.; Kandy, te midden der plantages, in het midden, 35 000 inw. Het eiland is grootendeels bergachtig, in het N. vlak en van daar geleidelijk stijgend naar het Z., in het Z. steil afhellend naar de kust. De hoogste top is de Pedro-tallagalla (2 5303m), de meest bekende de Adam’s Peak (2 240 m).

De bodem is meestal matig vruchtbaar, soms klei, grootendeels lateriet, in het N. kalkhoudend. Door de Zuidelijke ligging en de nabijheid van het warme water van den Indischen Oceaan is de temperatuur hoog, aan de kust (Colombo’) tusschen 28° en 25° C, te Kandy in het binnenland 5° lager. In onzen zomer waait de Z.W. moesson, in den winter de N.O. moesson, beide geven veel stijgingsregen; het N.W. en het Z.O. zijn het droogst. De rivieren zijn kort, snelstroomend, daardoor onbevaarbaar. De natuurlijke begroeiing is oerwoud, in de droogste streken steppen of savannah’s met olifantsgras.

De Inheemschen verbouwen rijst als voedingsmiddel. Met het oog op den uitvoer en onder Europeesche leiding worden geteeld: rubber, thee, kokos- en andere palmen, kaneel, cacao, kina. De productie van edelsteen is zeer achteruitgegaan; grafiet is nu de voornaamste delfstof. De inen uitvoerhaven is Colombo; de oude haven Point de Galle is voor groote stoomers onbereikbaar.

De bevolking is zeer gevarieerd: de oorspronkelijke bewoners, de Wedda’s, leven nog in de oerwouden; in de 5e eeuw v. Chr. kwamen de Arische Singaleezen, wat later de Dravidische Tamielen, in de 9e eeuw de Arabieren (Moors genoemd), na 1600 de Portugeezen, Hollanders en Engelschen, samen de Burghers genoemd. Bovendien zijn er de halfbloeds en ong. 10 000 Europeanen.

De Wedda ’s zijn heidenen, de Singhaleezen Boeddhist (Hinajanistisch), de Tamielen Hindoesch, de Arabieren[Mohammedaansch, de Burghers Kath. (365000), of Protestant (65 000). De Katholieken vormen 1 aartsbisdom en 4 bisdommen.

Lit.: Jules Sion, Asie des Moussons (2 dln. Parijs 1930); Herbertson en Howarth, Asia (Oxford 1914); C. M. Enriquez, Ceylon, Past and Present (Londen 1927); P. en Fr. Sarasin, Ergebnisse naturwissenschaftlicher Forschungen auf Ceylon (Wiesbaden 1887—1908). [i]G. de Vries[/i] Kunst. Cultuur en kunst zijn vanaf den tijd, dat het Boeddhisme er gebracht werd (ca. 250 v. Chr.), Boeddhistisch gebleven, doch kwamen allengs onder Z. Indischen invloed. Door voortdurende invallen van Tamielen werd de hoofdstad telkens verlegd. De voornaamste waren Anoeradhapoera (tot 796) en Polonnaroewa (tot 1240), waar ook de belangrijkste monumenten zijn.

Bij Anoeradhapoera: Roeanweli-, Abhayagirien Jetawanarama-dagoba, de eerste gebouwd door koning Doetthagamani (ca. 164—100 v. Chr.), die ook het zgn. Bronzen Paleis bouwde. De tempels, dagoba’s of stoepa’s, spherische klokken met kwadr. architraaf en conische spits, staan op 3 cirkelvormige terrassen; er om heen 2—4 cirkels van monolith. pijlers, stambha’s (onderscheid met de Z. Ind.). Bij Polonnaroewa: meest ruïnes uit de 12e eeuw, bloeitijd onder koning Parakramabahoe (1153—1186), zooals Rankot-dagoba, Gal Wibara (groep gebeeldhouwde rotsen) en Sat Mahal Prasada (dat aan de „Prasats” van Cambodja doet denken). In de ruïnes van Polonnaroewa bezit men een volledige koningsstad, zooals Indië niet bezit.

Karakteristiek voor de tempels zijn de half-cirkelvormige zgn. maansteenen aan den voet der terras-trappen. De grot-tempels zijn belangrijk in zoover daar dezelfde riten gevierd worden als voor 2 000 jaren. Het vrije beeldhouwwerk is beter dan het bouw-beeldhouwwerk; de schilderkunst had blijkbaar echter voorkeur (fresco’s bij Roeanweli en Sigirija).

Lit.: K. Doehring, Indische kunst (Berlijn 1925); Gen. L. de Beylie, l’Architecture Hindoue (Parijs 1907). Hendricks Ceylonsch, heterochtoon Nederlandsch dialect.

Ceylon was 1656 door Ned. op Portugal veroverd en kwam in 1802 definitief aan Engeland.

1° de Ned. kolonisten hadden in de 17e eeuw hun moedertaal meegebracht. In 1799 kwamen de scholen reeds onder toezicht van een Engelsch ambtenaar, in 1801 werd het Nederlandsch als rechtstaal afgeschaft. Sinds 1807 verdwijnt het Nederlandsch in de school stelselmatig van de leerprogramma’s. Toch wordt er het Hollandsch nog door enkelen, oud-kolonisten, gesproken, vooral in en rond Colombo.

Verdere sporen van het Hollandsch zijn plaatsnamen als Wolvendael, Korteboom, familienamen als Cuylenburg, De Vos, Drieberg, De Heer, enz. In 1899 werd „Het Hollandsch Gezelschap van Ceylon” opgericht, maar dit werd in 1907 veranderd in de „Dutch Burgher Union of Ceylon”. Het Ceylonsch wordt sterk met den ondergang bedreigd en is evenals het Neger-Hollandsch bijna uitgestorven. Toch is er het Nederlandsch (ook voor 1802) nooit veel meer dan officieel in gebruik geweest.

2° Bijna ieder (ook in Hollandsche families) sprak gecreoliseerd Portugeesch, een taal, die ook nu nog door de handwerkers gebruikt wordt. Dit Portugeesch bleef er tot heden beter bestaan dan het Nederlandsch (o.a. omdat de Staatschen in 1656 de ongehuwde Portugeesche vrouwen gedwongen hadden te blijven en met de Hollanders te trouwen). In dit Ceylonsch-Portugeesch zijn veel Hollandsche woorden: berger (burger), artaple (aardappel), enz. Wijl hiertoe ook woorden als berger (burger), folmac (volmacht), grado (graad), notaris, segel enz. behooren, is het duidelijk, dat men in het Hollandsch geen kombuistongval, maar een taal van deftige burgers kan zien; de Hollanders waren dus de gezeten burgerstand in Ceylon.
3° Ook de Singhaleesche inboorlingen namen van de Hollanders woorden over, bijv. keldare, artapel, pla (= vla), popercis (poffertjes), drek (druk), hok, janavar. Het zijn wederom alle termen, die betrekking hebben op het huiselijk leven van den Europeaan, zijn gerief, zijn kleeding, zijn behoeften, zijn spel. Weer blijkt, dat Nederlanders het geestesleven en levensgeluk van den Inlander te weinig geschonken hebben.

Lit.: M. van der Meer, Hist. Grarnm. der Niederl. Sprache (I 1927); W. v. Geer, De Ned. op Ceilon, Gedenkb. (301-308) ; J. v. Ginneken, Handb. der Ned. Taal (I ^1928); D. C. Hesseling, Overblijfsels v. d. Ned. taal op Ceylon. Tijdschrift van de My. der Ned. Letterk. (29, 1910, 303 vlg.); S. R. Dalgado, Dialecto Indo-Portuguès de Ceylao (Lissabon 1900); E. Gaspard, Missions beiges de la Comp. de Jésus (Mars 1913, 93 vlg.); The disuse of the Dutch language in Ceylon, Journal of the Dutch Burgher Union of Ceylon (I, nr. 1, blz. 29 vlg.). Weijnen

< >