Centrale verwarming - De verwarming van meerdere ruimten van een gebouw vanuit één warmtebron. Reeds bij de Romeinen was centrale verwarming bekend, doch de tegenwoordige systemen dateeren uit de tweede helft van de 19e eeuw.
Centrale verwarming heeft hygiënisch veel voordeelen. Eenvoudige bediening vanuit één punt, nog te vergemakkelijken door een oliestookinrichting, in plaats van steenkolen. Weinig stof, asch en verbrandingsgassen, gemakkelijke en continue verwarming ook van gangen en portalen; zonder oververhitting, die eventueel nog door automatisch werkende regelingstoestellen (thermostaten) te voorkomen is. Een nadeel is echter, dat bij een defect aan de leiding dikwijls het geheele verwarmde gebouw daarvan den invloed ondervindt. Men onderscheidt:
1° electrische verwarming;
2° verwarming door heete lucht;
3° verwarming door stoom;
4° laagdruk- en 5° hoogdrukwarmwaterverwarming.
1° Electrische verwarming is van hygiënisch standpunt ideaal, doch te duur om veel toegepast te worden. In landen, waar de gesmolten sneeuw der bergen veroorlooft op goedkoope wijze waterkrachtcentrales te verkrijgen, die electriciteit opwekken, is electrische verwarming ook economisch te verantwoorden.
2° Heeteluchtverwarming is de oudste c. v. en wordt ook nu nog toegepast. De warme lucht ontstaat in de heeteluchtkamer W R door den met ribben voorzienen verwarmingsketel A. Met de verwarming is daarbij, zooals uit de teekening blijkt, een overvloedige ventilatie verbonden. De buitenlucht treedt langs L binnen en langs S W in de kamers, om die langs Yx en V2 weer te verlaten. Het is noodig de zeer droge lucht door ’n sproeier S P te bevochtigen.
De toegevoerde lucht moet A = verwarmingsketel; K = te zuiver zijn en de verwarmen vertrekken; L = toeverwarmingsruimte voerkanaal versche lucht; SW = (heeteluchtkamer) stijgschacht heete lucht; SP= tjjd pereinio-d sproeier; VrV2-ventilatie-kanaZ.iï nJ n™ len; WR = heete luchtkamer, morden om onaangename geuren te voorkomen. De ventilatie beweegt zich niet altijd langs den voorgeschreven weg; in het algemeen is deze c. v. meer geschikt voor groote ruimten, als kerkgebouwen, dan voor woningen. De verwarming komt vlug tot stand.
3° Stoomverwarming is vooral geschikt, om op grooten afstand te verwarmen en wordt met voordeel toegepast daar, waar reeds voor andere doeleinden stoom wordt gemaakt; dan heeft men zelfs geen afzonderlijken stoomketel noodig. De ontwikkelde stoom wordt door met isoleerende stof omgeven buizen naar de stoomkachels (radiatoren of caloriferen) in de vertrekken gebracht en de latente warmte van den stoom (bij het ontstaan van 1 liter condenseerwater komen 640 warmte-eenheden vrij) komt dan ten nutte van de kamerverwarming. Het condenseerwater vloeit weer naar den ketel terug. De verwarming geschiedt zeer vlug. In woonhuizen past men laagdrukstoomverwarming toe (1 atmospheer), in groote gebouwen en op afstand is hoogdruk (2—5 at) meer economisch, maar er zijn voorzorgsmaatregelen noodig.
De verwarmingslichamen (radiatoren) dienen stofvrij gehouden te worden, daar anders door de groote hitte der radiatoren (95 C) het stof verbrandt _ verwarmingsketel ; en stank kan verspreiden. B-C = regulateur; S = Men plaatse de radiatoren stijgleiding; V = vuur. zoo mogelijk onder de ramen om daardoor de tegen de ramen afgekoelde en afdalende lucht te verwarmen. In de teekening wordt de stijgleiding, die den stoom naar de vertrekken voert, door S aangeduid. Stijgt de druk in den stoomketel A te hoog, dan zorgt een daarboven aangebrachte buis, verbonden met een regulateur B C, dat de luchttoevoer tot het vuur Y wordt verminderd of omgekeerd.
4° Warmwaterverwarming. In kelder of keuken bevindt zich de centrale vuurhaard met ketel of eenvoudiger nog een kachel met ommanteling A, waarin het water verwarmd wordt en waaruit het door zijn lichter soortelijk gewicht langs buizen opstijgt naar het expansievat E, om vandaar af te dalen en zich te verdeelen over de verschillende vertrekken, waar het door middel van verwarmingslichamen (radiatoren, calorifères) zijn warmte afgeeft, en daarna in den ketel terugvloeit. Deze radiatoren zijn meestal van zgn. ribben voorzien, om het warmtestralingsoppervlak te vergrooten. De ketel en de buizen zijn steeds vol water en het open expansievat E zorgt, dat de temperatuur van het water niet boven het kookpunt van 100° stijgt (de drukking is nooit meer dan lat).
Men kan steeds hetzelfde water gebruiken (behoeft hoogstens het expansievat eens bij te vullen) en krijgt dan geen hinder van kalksteen; gebruikt men het water ook voor baden, dan is dit wèl mogelijk, omdat men dan groote hoeveelheden moet toevoegen, waarin zich wel genoeg kalk bevindt voor kalksteenvorming. Door harder of minder hard te stoken kan men het water warmer of koeler maken. Indien men niet hooger gaat dan 75° C, is er ook geen gevaar voor droge destillatie van stof op de buizen en radiatoren en geen hinder van onaangename geuren.
Voor warmwatervoorziening van groote gebouwen, als ziekenhuizen, wordt dikwijls met behulp van een electrische pomp snelcirculatie van het water tot stand gebracht, om de weerstanden in het buizennet te overwinnen. De voordeelen van de laagdrukwarmwatervoorziening zijn: weinig gevaar, een niet te hooge warmteafgifte, geen verbranding van stof en eenvoudige bediening; daarom is ze voor woonhuizen het meest geschikt. De nadeelen zijn, dat de verwarming langzaam tot stand komt en op ruime, afzonderlijke ventilatiemogelijkheden de aandacht moet worden gevestigd.
5° Hoogdrukwarmwaterverwarming of liever heetwaterverwarming, waarbij het buizensysteem door een belast ventiel wordt afgesloten en het water onder deze hooge drukking temperaturen van 120—200° C. kan bereiken, wordt nog maar zelden aangelegd. Zij is wel productief en verwarmt snel; maar niet ongevaarlijk en vanwege den hoogen druk moet ze zeer solide gebouwd zijn en eischt ze nauwlettend en deskundig toezicht. De groote hitte der buizen, de sterke warmtestraling en snelle afkoeling zijn evenmin als voordeelen aan te merken. De ketel A bestaat hier meestal uit gesmede buizen in spiraalvorm.
6° Plafondverwarming (pannel-heating) is de meest moderne wijze van c. v. Ze is in hoofdzaak een verwarming door stralingswarmte. In plaats van ijzeren staven worden als bewapening van betonnen wanden ijzeren buizen gebruikt, waardoor matig warm water wordt gevoerd. De verwarming zou zeer gelijkmatig zijn en weinig tocht veroorzaken. Warmtelichamen (radiatoren) zijn niet noodig. In het buitenland wordt deze methode in hospitalen (Barthelomaeus-hospitaal te Londen) en andere groote gebouwen met succes toegepast; in ons land wordt o.a. door de firma Esders te Rotterdam en door het electriciteitsbedrijf te Maastricht van deze verwarming gebruik gemaakt. Ook in het Provinciaal Ziekenhuis nabij Santpoort en in dat te Duinenbosch zal dit verwarmingssysteem worden toegepast.
Lit.: dr. E. Cramer, Hygiene f. Studirende u. Aerzte (Leipzig); Rietschel-Brabbée, Leitfaden der Heizu. Lüftungstechnik (Berlijn *1922). Droog