Cats - 1° (ook Catz) Boudewijn (Balduinus), apostolisch vicaris der Holl. Zending; * ca. 1601 te Gorkum, ✝ 18 Mei 1663 te Leuven bij de Oratorianen, pastoor van Spaamwoude, president van Pulcheria, overste van den Hoek te Haarlem, deken van het kapittel, vicarius sede vacante van het bisdom Haarlem, werd in 1637 door het kapittel van Haarlem aanbevolen voor coadjutor van Rovenius en bleef bij overeenkomstige vacatures de candidaat van dit lichaam, maar werd eerst bij den dood van Jac. de la Torre, met voorbijgaan van diens coadjutor Joh. van Neercassel, tot apost. vicaris benoemd (31 Mei 1662) en 9 Sept. 1662 te Keulen gewijd als aartsbisschop van Philippi.
B. Cats genoot de achting van paus Alexander VII, die als nuntius te Keulen hem had leeren kennen. Bij zijn benoeming schijnt hij reeds geestelijk verzwakt te zijn geweest en in April 1663 bleek hij krankzinnig. Zijn kort bestuur heeft geen beteekenis; hij liet zich geheel leiden door den coadjutor J. van Neercassel.
Lit.: Bijdr. van de gesch. van de R.K. Kerk in Ned. (1e stuk, 1888, blz. 162 vlg. en 193 vlg.); Janssen in N. Ned. Biogr. Wbk. (IV, 405). Rogier.
2° (Ook Catz) Cornelis, priester; * 1613 te Gorkum, ✝ 3 Jan. 1671 te Haarlem, broer van den apost. vicaris B. Cats, werd 1645 kap. te Haarlem, 1654 pastoor van het Begijnhof aldaar, 1662 pastooroverste der Maagden in den Hoek, kanunnik, later deken van het Haarl. kapittel.
Lit.: Hensen in N. Ned. Biogr. Wbk. (VII, 285).
3° Jacob, Nederlandsch volksdichter en staatsman uit de 17e eeuw. * 10 Nov. 1677 te Brouwershaven, ✝ 12 Sept. 1660 te Den Haag. Zijn eerste opleiding kreeg hij te Zierikzee, studeerde daarna in de rechten te Leiden en Orleans, waar hij promoveerde, daarna vestigde hij zich als advocaat achtereenvolgens te Den Haag en te Brouwershaven. Na zijn reis naar Engeland ging hij te Middelburg wonen en hield zich toen voornamelijk bezig met het indijken van polders op Walcheren. In 1621 werd hem het hoogleeraarschap te Leiden aangeboden, hij bedankte er voor en nam het ambt van pensionaris van Middelburg aan; in 1623 trad hij in dezelfde functie te Dordrecht, in 1625 werd hij curator van de Leidsche academie.
In 1627 werd hij als gezant naar Engeland gezonden, in 1636 koos men hem tot raadpensionaris van Holland. Na den dood van Willem II was hij voorzitter van de bekende Groote Vergadering in 1651 te Den Haag .waarna hij zijn ambt neer legde. Na nog eenmaal als gezant naar Engeland te zijn geweest, leefde hij tot zijn dood als ambteloos burger op Zorghvlied te Den Haag. In 1829 werd teBrouwershaven een standbeeld voor hem opgericht.
Cats heeft als dichter een populariteit genoten als bijna niemand voor of na hem. Zijn werk beleefde een ontzaglijk aantal herdrukken in groote oplaag. Deze populariteit gold minder den dichter dan den uitleggei van een wat nuchtere, practische zedeleer. Zijn gedichten, die slechts hier en daar waarachtige poëzie bevatten, zijn meerendeels in een platten stijl, waarmee hij alle vraagstukken des levens behandelde, van de meest onbenullige af tot de gemiddelde interessen van den mensch; hooger kwam hij niet, en de hoogere behandelde hij banaal. Zijn opmerkingsgave voor de dingen van het dagelijksche leven is phaenomenaal, evenals zijn kennis en zijn belezenheid.
Werken: Emblemata of Sinnebeelden met den Maegdenplicht (1620); Tooneel der Mannelijcke Achtbaerheyd (1621); Houwelijck (1625; waarin hij alle problemen tusschen man en vrouw op zijn wijze behandelt) ; Proteus of Sinnebeelden (1627); Spiegel van den Ouden en Nieuwen Tijt (1632); Trouringh (1634); Ouderdom, Twee en tachtig-jarig leven. Al vroeg werd zijn werk in het Duitsch vertaald. — Lit.: W. C. M. de Jonge van Ellemeet, Museum Catsianum (1887); E. J. Potgieter, Het Rijksmuseum (een scherp oordeel over C.); C. Busken Huet, J. C. (in Lit. Fant. I; niet minder scherp); J. A. F. L. v. Heeckeren, „Vader Cats” (in Taal en Letteren V); dit werk en A. Kuyper, Het Calvinisme en de Kunst, pogen C. weer te rehabiliteeren.
Daartegenover een volstrekte veroordeeling van H. Janssen Marijnen, J. C., Een mislukt eerherstel (in Studiën, dl. 74, 1909); S. Schroeter, Jae. Cats’ Beziehung zur deutschen Literatur (Heidelberg 1905). Piet Visser.
4° Jacob, Nned. teekenaar; * 1741 te Altona (bij Hamburg), ✝ 1799 te Amsterdam. Kwam al spoedig met zijn ouders naar Amsterdam. Ontwierp behangsels en leverde teekeningen. Hij werkte knap, maar het ontbrak hem wel eens aan zin voor compositie (vlakke, volgeteekende voorgronden).
5° (Ook Catz) Joost (Judocus), priester; * 29 Nov. 1581 te Schoonhoven, ✝ 12 Jan. 1641 te Haarlem, oom van den apost. vicaris B. Cats, stichtte als pastoor van Schagen een communiteit van klopjes te ’t Veld, was 1613—1641 pastoor-overste der Maagden in den Hoek en deken van het kapittel te Haarlem. Zijn preeken voor de Maagden, opgeteekend door Trijn Oly, berusten in hs. te Warmond.
Lit.: Hensen in N. Ned. Biogr. Wbk. (VII, 287). Rogier.
6° Matthias (Felisius), Minderbroeder; ✝ 1576 als provinciaal. Hij was een oom van den dichter „Vader Cats”. Voorbeeldig kloosterling en schrijver van enkele theologische werken. v. d. Borne.
Lit.: Dirks, Hist. lit. bibliogr. (Antwerpen 1885, 99).
7° Nicolaas van, ➝ Nicolaas van Cats.