Cathenotheïsme - woord door Max Müller uitgevonden om een opvallend verschijnsel van het Wedische polytheïsme aan te duiden: de geloovige, die zich tot één der Wedische godheden richt om zijn lof te bezingen en zijn gunsten te verwerven, looft en prijst die godheid alsof zij de eenige godheid was. Sedert dien werd hetzelfde verschijnsel ook in andere polytheïstische godsdiensten vastgesteld.
Men onderscheidt het c. van het ➝ henotheïsme, dat, zonder de godheid van de góden der andere volkeren te loochenen, slechts één god vereert en aanroept. Sommige godsdiensthistorici, waaronder ook Max Müller, zagen in het c. een voorbereiding tot het ➝ monotheïsme. Indien men zich daarbij op een historisch standpunt stelt, is dat zeker niet juist. Het c. is een relatief laat verschijnsel in de geschiedenis der godsdiensten. Het komt eerst voor in de polytheïstische godsdiensten der volkeren, die reeds een tamelijk hoogstaande cultuur hebben bereikt, terwijl men reeds zeer duidelijk het geloof in den monotheïstischen God in de oerculturen kan vaststellen.
Van een psychologisch standpunt uit evenwel kan men in het c. de neiging tot de erkenning en aanbidding van den éénen God erkennen. Toch moet hier nog aan toegevoegd worden, dat in de polytheïstische godsdiensten, waarin we de neiging tot c. vaststellen, er telkens één god kan aangewezen worden, waartegenover de houding geheel anders is dan tegenover de andere góden. Zoo staat Waroena in de Weda’s zonder twijfel op een hooger plan dan de andere góden van het Wedisme, hoe hoog dezen op bepaalde oogenblikken ook verheven worden. Hij draagt de kenmerken van het Opperwezen der oerculturen, zoodat ook zijn uitzonderlijke plaats in de Weda’s niet door het c. kan worden verklaard. Bellon.
Lit.: L. Bellon, Inleiding tot de vergelijkende godsdienstwetenschap (1932, blz. 90-108); Max Müller, Vorlesungen über den Ursprung und die Entwicklung der Religion (²1881, blz. 158 vlg. en blz. 291 vlg.).