Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Cassatie

betekenis & definitie

Cassatie - (Recht).

I. Algemeen.

Cassatie (Fr. casser = verbreken), in Vlaanderen ook verbreking genoemd, is de vernietiging door het Hoogste Gerechtshof (in Ned.: den Hoogen Raad; in België: het Hof van Verbreking) van een door een Hof of een rechtbank gewezen beslissing. C. werd als gevolg van de unificatie van het recht door de Fr. Revolutie ingesteld. De c. is geen nieuwe instantie: zij heeft ten doel de juiste naleving en toepassing der wetten door de rechterlijke macht te waarborgen. Niet het belang van de procesvoerende partijen, maar alleen het belang van het objectieve recht ligt ten grondslag aan c. Onrechtstreeks echter is het belang van partijen bij een eventueele c. toch betrokken, en daarom wordt de c., binnen de door de wet daartoe gestelde termijnen, door partijen gevorderd; het Hoogste Gerechtshof immers zal hen, na vernietiging van de bestreden beslissing, verwijzen naar een lager Hof of naar een rechtbank, die alsdan van de zaak zelf opnieuw zullen kennis nemen.

Zulks is niet het geval wat betreft de zoogenaamde c. „in het belang van de wet”, die door den procureur-generaal bij het Hoogste Gerechtshof, doch eerst na verloop van de wettelijke termijnen kan worden gevorderd, en die de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak voor partijen onaangeroerd laat. Aan de door den Hoogen Raad (het Hof van Verbreking) aan de wet gegeven verklaring zijn de lagere rechterlijke organen rechtens niet, doch moreel en practisch tot op zekere hoogte wel degelijk gebonden. Want aangezien de H. R. (het Hof van Verbreking) over het algemeen aan een eenmaal door hem gegeven uitlegging, ter wille van de rechtszekerheid, moet vasthouden, zou een lagere rechter, die zich niet naar het inzicht van den H. R. (het Hof van Verbreking) voegde, nutteloos en overbodig werk verrichten, immers een beslissing geven, waarvan van te voren reeds vaststond, dat zij vernietigd zou worden. Daar het anderzijds echter ook voorkomt, dat het Hoogste Gerechtshof na zekeren tijd van opvatting verandert, doen zich eveneens gevallen voor, waarin een rechter, in de hoop, dat hij den H. R. (het Hof v. V.) „om” zal krijgen, een beslissing geeft, die met een (ouder) arrest van den H. R. (het H. v. V.) in strijd is.

Stoop/V. Dievoet.

II. Nederlandsch Recht.

C. komt eerst aan de orde, nadat de gewone rechtsmiddelen (verzet en hooger beroep) door partijen beproefd zijn. Art. 166 G. W. bepaalt, dat de H. R. de beslissingen van de rechterlijke macht kan casseeren, wanneer „dezelve met de wetten strijdig zijn”. In art. 99 Recht. Org. is deze alg. regel nader uitgewerkt. Hier worden drie gronden voor c. genoemd:
1° verzuim van vormen, op straffe van nietigheid voorgeschreven;
2° verkeerde toepassing of schending der wet;
3° overschrijding van rechtsmacht (van dit laatste is sprake, wanneer een rechter zich bevoegdheden aanmatigt, die de rechterlijke macht als zoodanig niet toekomen). Ten aanzien van vonnissen in burg. zaken in hoogste ressort gewezen door den kantonrechter, is de mogelijkheid van c. eenigszins beperkt. Partijen kunnen c. dezer uitspraken slechts vorderen op grond van overschrijding van rechtsmacht of ernstig vormverzuim (te weten, wanneer de kantonrechter een ongemotiveerde beslissing, of een beslissing niet in het openbaar heeft uitgesproken). Indien c. uitgesproken wordt op grond van vormverzuim, zal de H. R. (al naar mate de vernietigde beslissing door kantonrechter of Rechtbank is uitgesproken) de zaak ter behandeling terugwijzen naar rechtbank of gerechtshof; is de gecasseerde beslissing door een Gerechtshof uitgesproken, dan wordt de zaak naar een aangrenzend Hof verwezen (art. 106 R. O.). Wordt c. uitgesproken wegens schending of verkeerde toepassing der wet, dan doet de H. R. zelf de zaak ten principale af. Hij mag hierbij echter niet in een onderzoek der feiten treden (art. 105 R. O.). Dit voorschrift dwingt den H. R. een grens te trekken tusschen feitelijke vragen, waarmee hij zich niet, rechtsvragen, waarmee hij zich wel mag inlaten. Het trekken van deze grens levert in de practijk echter groote moeilijkheden op en bij de bestudeering der cassatie-rechtspraak krijgt men vaak den indruk, dat zij min of meer willekeurig is.
A) In burgerlijke zaken moet het cassatieberoep ingesteld worden binnen 3 maanden na de uitspraak (of binnen 2 mnd. in request-procedures). Het beroep wordt ingesteld bij dagvaarding of bij request, al naar mate de zaak oorspronkelijk bij dagvaarding of request is aanhangig gemaakt. Het cassatieberoep moet alle cassatie-middelen (d.z. alle gronden, waarop volgens eischer de door hem bestreden beslissing vernietigd zou moeten worden) bevatten. In burg. zaken mag de H. R. geen c. uitspreken op grond van een niet bij het cassatie-beroep vermeld cassatiemiddel.

De H. R. gaat hierbij zelfs zoover, dat hij een aangevoerd cassatie-middel niet in aanmerking neemt, wanneer hierbij niet alle geschonden wetsartikelen opgesomd zijn. De verweerder in c. kan zijnerzijds incidenteel c. instellen bij zijn conclusie van antwoord. Bovenvermelde termijnen van 3, resp. 2 mnd. gelden in dit geval niet.

Stoop.

B) In strafzaken moet het cassatieberoep in het algemeen binnen acht dagen na de uitspraak zijn ingesteld. Een vrijsprekend vonnis is slechts vatbaar voor c. in het belang der wet. Bij instelling van het cassatieberoep móet het Openbaar Ministerie en mág de verdachte een schriftuur overleggen, houdende zijn cassatiemiddelen. In strafzaken mag de H. R. een uitspraak ook op grond van niet aangevoerde cassatiemiddelen vernietigen.

Lit.: G. W. art. 166; Recht, organisatie, art. 94-107; Wetb. van Burg. Rechtsv. art. 398-429; Wetb. v. Strafv. art. 427-448.

Kleene. C) In belastingzaken kan cassatie worden ingesteld bij den Hoogen Raad tegen alle uitspraken der raden van beroep voor de directe belastingen, ook van de enkelvoudige Kamer, doch niet van beslissingen van den voorzitter omtrent verlenging van fatale termijnen voor bezwaar-, beroep- en verzoekschriften. C. in belastingzaken is slechts mogelijk wegens verkeerde toepassing of schending der wet. Zij kan niet geschieden wegens overschrijding van rechtsmacht of inzake een vraag van feitelijken aard; wel van een beslissing, waarin feiten als vaststaande worden aangenomen, doch die niet behoorlijk gemotiveerd is. De bedoelde uitspraken der raden van beroep betreffen inkomsten-, gemeentefonds-, vermogens-, verdedigings-, personeele-, crisisinkomsten- en dividend- en tantièmebelasting en tal van plaatselijke belastingen, overeenkomstig de art. 299 en 300 der Gemeentewet. Het cassatieberoep is in te stellen binnen een maand nadat het afschrift der uitspraak ter post is bezorgd en wordt in raadkamer behandeld.

Pleidooi kan door advocaten van partijen plaats hebben. De procureur-generaal neemt een schriftelijke conclusie. De H. R. doet uitspraak in raadkamer; hij kan de uitspraak vernietigen op grond van de aangevoerde cassatiemiddelen, alsook ambtshalve op andere gronden. Bij vernietiging beslist hij tegelijk de hoofdzaak, zooals de raad van beroep had behooren te doen. Hangt de beslissing der hoofdzaak af van feiten, welke bij de vroegere beslissing onopgelost zijn gelaten, dan verwijst de Hooge Raad het geding naar den raad van beroep, ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in voltallige vergadering met inachtneming van het arrest.

Russel.

III. Belg. Recht.

C. kan worden gevorderd wegens schending van de wet en wegens verzuim van de substantieele procesvormen alsook van de procesvormen die op straf van nietigheid zijn voorgeschreven. Het Hof houdt zich, evenmin als in Nederland, bezig met een onderzoek naar feitelijke vragen, het kent alleen rechtsvragen, d.i. verkeerde toepassing, verkeerde verklaring van de wet, verkeerde qualificatie van rechtshandelingen, enz. Het onderscheid tusschen recht en feit is ook hier onderwerp van veel discussie.
A) In burgerlijke zaken kunnen alleen worden bestreden door het middel van c. de eindarresten, en de eindvonnissen die in laatsten aanleg werden gewezen, en niet vatbaar zijn voor verzet: alle gewone rechtsmiddelen moeten vooreerst zijn uitgeput. Voorloopige beslissingen, voorbereidende beslissingen en interlocutoire vonnissen zijn niet vatbaar voor c., tenzij samen met de eindbeslissing. Een in laatsten aanleg door den vrederechter gewezen vonnis is vatbaar voor c. onder dezelfde voorwaarden als een vonnis van elk ander rechtscollege. C. kan worden ingesteld binnen drie maanden na beteekening van de bestreden beslissing, door de voorlegging aan het Hof van C. van een verzoekschrift, dat aan den tegenstrever moet worden beteekend.

De artikelen van de wet, die men beweert te zijn overtreden, moeten in het verzoekschrift aangegeven worden. Tot c. mogen alleen middelen worden aangevoerd, die reeds voor den lageren rechter werden voorgebracht, behalve wanneer zulks onmogelijk was of wanneer het middel met de openbare orde verband houdt. Wordt c. uitgesproken, dan vernietigt het Hof het arrest of het vonnis, en verwijst het, om over de zaak opnieuw te oordeelen, naar een Hof of een rechtbank van denzelfden aard en dezelfde instantie als het Hof of de rechtbank, die de bestreden beslissing hadden uitgesproken.

Het rechtscollege, naar hetwelk verwezen wordt is, in den regel, niet verplicht zich bij de rechtsopvatting van het Hof aan te sluiten: zulks is alleen het geval, wanneer, na een tweede vordering, berustende op dezelfde middelen, het Hof, met vereenigde Kamers, opnieuw c. heeft uitgesproken.

B) In strafzaken, evenals in burgerlijke zaken, kunnen alleen eindvonnissen in laatsten aanleg gewezen en eindarresten door c. bestreden worden, doch arresten en vonnissen nopens de bevoegdheid, in laatsten aanleg gewezen, zijn altijd vatbaar voor c. (art. 414 W. v. Str. Vord.). Ook de gronden tot verbreking zijn dezelfde als in burgerlijke zaken; echter is de onbevoegdheid van het rechtsprekend college, dat de bestreden beslissing gewezen heeft, altijd middel tot c. In strafzaken moeten alle cassatie-middelen door het Hof v. V. van ambtswege ingeroepen worden: de toepassing der strafwetten behoort tot de openbare orde.

De vordering geschiedt door een verklaring, ter griffie van de Rechtbank of van het Hof, dat de beslissing heeft uitgesproken. Het Openbaar Ministerie, de Burgerlijke partij en de Burgerlijk verantwoordelijke partij moeten daarenboven hunne verklaring beteekenen aan de partij, tegen dewelke zij gericht is. De termijn om zich in c. te voorzien is drie dagen voor den beklaagde en de Burgerlijk verantwoordelijke partij, vier en twintig uren voor het Openbaar Ministerie en voor de Burgerlijke partij. Indien de bestreden beslissing bij verstek gewezen werd, begint de termijn slechts te loopen, nadat de termijn van verzet verstreken is.

Collin/V. Dievoet.

C) In belastingzaken. De gronden voor c. zijn dezelfde als in burgerlijke zaken. De proceduur is ten deele verschillend.

Voor de rechtstreeksche belastingen wordt c. ingesteld, door een verzoekschrift aan het Hof van Verbreking, met beknopte opgave van de middelen van c. en van de wetten, die, naar men beweert, geschonden zijn. Het verzoekschrift, vooraf aan de verwerende partij beteekend, moet binnen de veertig dagen, die volgen op de dagteekening van het bestreden arrest, neergelegd worden op de griffie van het Hof, dat de bestreden uitspraak heeft gedaan (art. 13 vlg. van de wet van 6 Sept. 1895). In zake onrechtstreeksche belastingen (registratie, zegel en successierechten) is de proceduur dezelfde als voor de burgerlijke zaken. De tol- en accijnsrechten geven aanleiding tot een dubbele proceduur in c.: gaat het over een louter burgerlijke rechtsvordering (inning of terugvordering van wederrechtelijk geïnde rechten), dan zijn de regels van het burgerlijk procesrecht van toepassing; gaat het over een strafvordering (boete, gevangenis, verbeurdverklaring, sluiting van bedrijf, enz.), dan is de proceduur dezelfde als voor strafzaken (Alg. Tol- en Accijnswet, art. 246, 247 en 250).

Lit.: Simont, Des pourvois en cassation (Brussel 1933); Van Lennep, Het onderscheid tusschen feit en recht, in Rechtsk. Tijdschrift (1934); Braas, Précis d’instruction criminelle (Brussel 1932); G. Lermusiaux, Réclamations, recours et pourvois en matière fiscale, in Journ. Prat. Dr. Fisc. (1928, 3 vlg.); Neven, Traité des douanes et accises (1933); P. Schmitz, Manuel des Impóts sur les revenus (1934).

Rondou.

IV. Voor cassatie in het Kerkelijk Recht, ➝ Kerkelijk Recht.

< >