Caryatiden - Vrouwengestalten, die de architectonische functie van zuilen vervullen, reeds in de 6e eeuw v. Chr. in de Gr. bouwkunst in gebruik. Zoo werd te Delphi in de schatkamers van de Cnidiërs en Siphniërs het balkwerk met tympanum gedragen door twee nog archaïsch gevormde beelden; tusschen het hoofd en het eigenlijke kapiteel droegen zij een zgn. polos, waardoor de figuur zelf vrijer stond. In den Zeustempel te Acragas (Agrigentum) op Sicilië, gebouwd kort na 480 v. Chr., droegen ruim 7 m hooge C. en Atlanten het balkwerk. Beroemd is de Caryatiden-hal aan den Zuidkant van het Erechtheion te Athene: het dak wordt gedragen door zes meisjes (korai), drie rustend op het rechterbeen, drie op het linkerbeen, terwijl aan den kant van het dragende been de verticale plooien van het kleed de canneluren van een zuil suggereeren. (Zie plaat tegenover kolom 512 in deel III.) C. werden ook gebruikt bij losse monumenten, bijv. bij de zgn. acanthus-zuil te Athene.
De naam C. verklaart men als: meisjes van Caryae bij Sparta, die bij een godsdienstigen dans ter eere van Artemis een hoofdbedekking droegen in den vorm van een mandje. → Canephorus. W. Vermeulen Lit.: G. Rodenwaldt, Die Kunst der Antike.