(Linné), Zweedsch natuuronderzoeker. *23 Mei 1707 te Raashult, ✝10 Januari 1778 te Upsala. Studeerde medicijnen te Lund, bereisde 1732 Lapland in opdracht van de regeering en begaf zich in 1735 naar Holland, waar hij doctoreerde in de medicijnen. Daarna vestigde hij zich als arts te Stockholm; aldaar in 1739 voorzitter van de Academie van wetenschappen; 1741 hoogleeraar in de medicijnen te Upsala, in 1742 in de plantkunde; in 1747 lijfarts van den koning.
L. is de grootste systematicus in de gesch. der plantkunde. Talrijke beschrijvingen van planten zijn van zijn hand verschenen en deze beschrijvingen zijn alle gekenmerkt door een groote zorgvuldigheid en vlg. een bepaald schema opgebouwd, waarbij de bijz. eigenschappen van de verschillende plantendeelen steeds in dezelfde volgorde en nauwkeurig vermeld worden. Zijn beschrijvingen verschillen in dit opzicht sterk van de onvolledige beschrijvingen zijner voorgangers en hij mag dan ook met recht de grondlegger van de wetenschappelijke plantenbeschrijving genoemd worden. Vele botanische vaktermen en namen van vsch. plantendeelen zijn aan hem te danken. Hij is bekend om zijn doorzetten van de binaire nomenclatuur, die door Bauhin was ingevoerd en waarbij iedere plant een dubbele Lat. naam gegeven wordt, samengesteld uit den naam van het geslacht en den naam van de soort. De laatste naam wordt nog gevolgd door een afkorting van den naam van den plantkundige, die de plant beschreven heeft, bijv. Lamium album L. is de witte doovenetel, beschreven door Linnaeus. (Zie ook →Linneaansche soort.) Naast zijn plantenbeschrijvingen leverde L. belangrijk werk op het gebied der rangschikking van de planten. Hij vereenigde de geslachten tot orden en deze tot klassen. Zijn kunstmatig stelsel is gebaseerd op het aantal en de rangschikking van de meeldraden en de stampers in de bloem. L. was er reeds van overtuigd, dat bij de rangschikking van de planten niet op één of enkele maar op alle kenmerken gelet moet worden. Boven zijn kunstmatig systeem zou hij de voorkeur hebben willen geven aan een natuurlijk stelsel, waarmee hij, overtuigd van de standvastigheid der soorten, natuurlijk geen phylogenetisch stelsel kon bedoelen. Ofschoon hij in zijn Classes plantarum (1738) een poging deed tot het ontwerpen van een natuurlijk stelsel, waarin hij onderscheid maakte tusschen 65 natuurlijke orden, die in vele opzichten samenvallen met de thans aangenomen natuurlijke groepen, achtte hij den tijd voor een volledig natuurlijk systeem nog niet gekomen. Zijn kunstmatig stelsel echter, dat hijzelf in vergelijking met een natuurlijk systeem beschouwde als slechts een determineertabel, werd met zooveel bijval overgenomen, zoowel in Engeland en Duitschland als in Zweden, dat het nog langen tijd het ontstaan van natuurlijke stelsels heeft geremd en tegengehouden. Het herbarium van L., dat meer dan 7.000 exemplaren omvat, is in het bezit van de Linnean Society te Londen.
Voorn. werken: Systema naturae (1735, laatste uitg. 1766-’68; 3 dln., nl. I. Dieren, II. Planten, III. Mineralen); Genera plantarum (1737); Flora lapponica (1737); Classes plantarum (1738); Materia medica (1749-’63); Philosophia botanica (1751); Species plantarum (1753).
Lit.: W. Junk, Bibliographia Linnaeana (1902); id., C. v. Linné und seine Bedeutung f. d. Bibliogr. (1907): Hulth, Bibliographia Linnaeana (1907); Stoever, Leben des Ritters Carl v. L. (1792); Gistel, C. L. (1873); Fries, L. lefnadsteckning (1903); id., Carl v. L. ’s betydelse sasom naturforskare och läkare (1907); Jackson, L. (1923); Junk, L. im Lichte neuerer Forschung (1925). Melsen.