Cappadocia - (geogr. ant.), uitgestrekt landschap in Klein-Azië tusschen de Zwarte Zee en het Taurus-gebergte, grootendeels wegens zijn schrale vlakten onbebouwd. De bewoners waren in de Oudheid bekend om hun luiheid en hun zedelijke minderwaardigheid.
C., aanvankelijk een Perzische satrapie, was moeilijk toegankelijk voor de Helleensche beschaving, werd 322 onafhankelijk en bereikte in de 2e eeuw zijn bloeiperiode. De Romeinen veroverden het op Mithradates en Tiberius maakte het tot provincie. Belangrijke centra waren: Melitene, Satala, Tyana. C. is het teg. Caramanië. “E. De Waele”.
Kunst. De oudste kerkvorm schijnt de drieschepige basilica geweest te zijn (Andaval bij Nigde) of de kleinere eenschepige kapel (Angkilise). De achthoekige centraal, al of niet met den kruisvorm gecombineerd (beschrijving bij St. Gregorius v. Nyssa), meestal een koepel op dubbele zuilenrij dragend en omgeven door een rondgang, is waarschijnlijk even oud (ca. 6e eeuw). Jonger zijn de kerken op Latijnsch kruis (vooral O. Cappadocië), die wat dak- en tamboerconstructie betreft, op Armeenschen invloed duiden. Meer naar het W. vereenigt zich met den Armeenschen nog de Byzantijnsche vorm. De kerk van Kanle Kilise bijv. staat op een vierkant met ingeschreven kruis, koepel op vier pilasters, binnenbogen in de conchen.
De wanden zijn bij al deze bouwwerken eenvoudig-streng (groote, nauwkeurig gezaagde blokken). Op ongeveer dezelfde grondplannen zijn de rotskerken gebouwd, maar er bestaat ook in Boven-Mesopotamië een bouw op rechthoekig grondplan, waarbij het schip op den breeden kant ligt en waarvan het gewelf loodrecht op de as der kerk staat (Goerēme). Zoolang geen Armeensche of Syrische invloed in het spel is, zijn deze kerken uitwendig zeer sober versierd (de meeste zorg is aan het portaal besteed). Bekend om hun schilderingen zijn Göreme (tusschen Oergoeb en Nevshehir), Maçan, Çans, In, Zilve, Potamië. Op enkele na zijn de schilderingen van na den Beeldenstrijd (10e—13e eeuw) en geven zij, naast rijke bloemversieringen, voorstellingen uit het leven van Christus en (minder vaak) van de heiligen. De hoofdfiguren zijn ten voeten uit of in medaillons gegeven.
De vertelling dezer fresco’s is sterk anecdotisch en vervuld van gegevens uit de apocryphen. Sinds de 11e eeuw, onder invloed van Byzantium, wordt de kunst meer theologisch en liturgisch. Deze kunst is een belangrijk voorbeeld van de Oostersche kloosterkunst. Iconographisch komen de fresco’s met den Codex Rossanensis, Rabulascodex enz. overeen. Deze iconographie heeft (door kloosters en Cappadocische kunstenaars) invloed op de iconographie van het Westen.
L i t.: Strygowski, Kleinasien, ein Neuland der Kunstgeschichte (1903); Ramsay en Bell. The thousand and one Churches (1909); de Jerphanion S.J., Une nouvelle province de l’art byzantin. Les églises rupestres de Cappadocie (sinds 1925 aan het verschijnen). “Knipping.”