Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Canisius

betekenis & definitie

Canisius - Petrus, Heilige, kerkleeraar, Jezuïet. * 8 Mei 1521 te Nijmegen, † 21 December 1597 te Freiburg (Zwitserland). Zoon van Jacob Kanis en Egidia van Houweningen.

Familienaam komt voor in verschillende schrijfwijzen: Kanis, Kanes, Kannees, Kanys, Kannyssen; in 1540 voor het eerst Canisius. Voorbereidende studie op de Fraterschool te Nijmegen, dan (1534) te Keulen, waar hij onder leiding kwam van den priester Nicolaas Eschius, uit Oisterwijk (N.Brab.). In 1536 begint hij aan de universiteit zijn studie in de rechten; 1539 te Leuven; 1540 weer te Keulen; 23 Febr. van dat jaar legt hij de gelofte van zuiverheid af; 25 Mei 1540 tot magister artium gepromoveerd. In 1543 leerde hij te Mainz door Petrus Faber, den eersten Jezuïet in Duitschland, de pas gestichte Sociëteit van Jesus nader kennen en liet zich 8 Mei van dat jaar, op zijn 22en geboortedag, in de Orde opnemen. C. is alzoo de eerste Nederlandsche Jezuïet. Al spoedig openbaarden zich deugd en talent in rijke verscheidenheid en wonderbare productiviteit. Als predikant, raadsman van pausen, bisschoppen en vorsten, hoogleeraar, theologant, Humanist, schrijver van apologetische, ascetische en hagiographische werken, verbreider en organisator der Sociëteit in Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland, heeft hij recht op een eereplaats onder de groote mannen uit den tijd der Contra-Reformatie.

Zijn eerste wetenschappelijk werk, dat hij reeds als student te Keulen in 1643 uitgaf, is de bewerking der werken van den mysticus Joannes Tauler O.P.; in 1546 volgden de uitgaven van Cyrillus van Alexandrië en Leo den Grooten. Nog vóór zijn priesterwijding (Juni 1546) werd hij door de geestelijkheid van Keulen afgevaardigd naar den keizer, om de kwestie te bespreken van den afvalligen aartsbisschop Herman von Wied. In 1547 komt hij, als theologant van kardinaal Otto Truchsess von Waldburg, bisschop van Augsburg, op het Concilie te Trente. In den herfst van dat jaar roept de H. Ignatius hem naar Rome en zendt hem in 1548 naar Messina, om mede te helpen aan de stichting van het eerste college der Sociëteit. Hiermede deed C. zijn intrede in het onderwijs der jeugd, waarvoor hij heel zijn leven zal blijven ijveren. Na gedurende een jaar de studiën te hebben geleid, riep Ignatius hem terug naar Rome.

Te Bologna promoveerde hij tot doctor in de theologie (2 October 1549) en werd daarna belast met de reorganisatie der universiteit van Ingolstadt. Tot 1552 was hij daar met veel succes werkzaam en werd toen verplaatst naar Weenen, om de leiding op zich te nemen der studies in het pas gestichte college en tevens te doceeren aan de universiteit. Hier begon hij met het samenstellen van een catechismus, waarvan de groote uitgave bestemd was voor het theologisch onderwijs en de prediking, en de kleine uitgaven voor het schoolonderwijs moesten dienen; ze werden weldra in verschillende talen vertaald. Het aanzien van C. was reeds zoo gestegen, dat keizer Ferdinand hem op den bisschoppelijken zetel van Weenen wilde plaatsen. 7 Juni 1556 werd C. benoemd tot provinciaal der pas opgerichte Opper-Duitsche provincie. Met deze benoeming begint voor hem een tijdperk van reusachtigen arbeid aan het herstel van het Katholiek onderwijs en de verdediging der Kerk. In de belangrijkste steden worden colleges gesticht.

C. verschijnt op de Rijksdagen om de belangen der Kerk te bespreken; hij neemt deel aan het godsdienstig dispuut te Worms (1557) en wordt door Paulus IV aangewezen om den nuntius, mgr. Mentuati, te vergezellen bij diens zending naar Polen (1558). In 1565 krijgt hij te Rome van Pius IV de opdracht, om de besluiten van het Concilie van Trente in Duitschland te gaan afkondigen. Tusschen al dat werk door wist hij nog tijd te vinden voor wetenschappelijken arbeid. Hij stelde een bloemlezing samen uit de brieven van den H. Hiëronymus (1561), als tegengif tegen de uitgave van Hiëronymus’ brieven door Erasmus, die door spottende aanteekeningen zooveel aanstoot verwekte. Van grooter beteekenis echter is het werk dat hij op pauselijk bevel moest ondernemen: de bestrijding der Maagdenburgsche Centuriatoren, het corps Luthersche geleerden, dat onder leiding van Flacius Illyricus een zeer uitgebreide Kerkgeschiedenis uitgaf, in eeuwen (centuria) ingedeeld, waarvan de eerste foliant in 1559 te Bazel was verschenen.

Om zich geheel aan die zware taak te kunnen wijden, werd C. van het provincialaat ontheven (2 April 1569), en verplaatst naar Dillingen. Hij betitelt zijn werk: Commentaria de verbi Dei corruptelis (Verhandelingen over de vervalschingen van het Woord Gods) en begon met de drie voornaamste Heiligen uit Christus’ tijd. In 1571 verscheen het eerste deel over den H. Joannes den Dooper, in 1577 het tweede deel over de H. Maagd Maria (een foliant van 800 bladzijden); het derde deel over den H. Petrus en het primaat der pausen is onvoltooid gebleven. In Dillingen schreef hij ook zijn Confessiones (1570). Intusschen bleef hij de belangen der Kerk in Duitschland behartigen en kwam in 1572 te Rome bij Gregorius XIII de oprichting bepleiten van pauselijke seminaries, die dan ook werden opgericht te Weenen (1574), Praag (1575), Graz en Braunsberg (1578) en Olmütz (1579).

Zijn laatste jaren bracht C. door te Freiburg in Zwitserland, waar hij in 1582 een college stichtte. Den tijd, die hem daar overbleef van zijn priesterlijk werk in stad en omgeving, besteedde hij aan het schrijven van levens van Zwitsersche Heiligen. Reeds aanstonds na zijn dood vereerde men hem als een Heilige. C. werd 20 November 1864 door Pius IX zaligverklaard en 21 Mei 1925 door Pius XI gecanoniseerd en tevens tot kerkleeraar verheven.

L i t.: Raderus, De vita Petri Canisii (Monachii 1614 ; de oudste biographie); Braunsberger, Beati Petri Canisii Societatis Jesu epistulae et acta (I-VIII Freiburg i. Br. 1896—1923); Sommervogel, Bibl. de la Comp. de Jésus (II); Gelre, Bijdragen en Mededeelingen (XXX; uitvoerige Canisius-bibliographie); Metzler, Petrus Canisius (Gladbach 1925 ; met 120 afbeeldingen); Hulsebosch, Leven van den Zaligen Petrus Canisius (1918); Tesser, Petrus Canisius als humanistisch geleerde (1932, Nijmeegsche dissertatie). “v. Hoeck”.

Voorstelling in de kunst. Gekleed als Jezuïet (met baard), den catechismus in de hand. Kinderen onderwijzend in de Katholieke leer (Toorop). Een serie tafereelen uit zijn leven werd door Dunselman geschilderd.

Voor Canisius en de Catechese, → Catechese.

< >