Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Cameralistiek

betekenis & definitie

Cameralistiek of ook cameraalwetenschap of cameralisme zijn benamingen voor de boekhouding van publiekrechtelijke lichamen. Oorspronkelijk was cameralistiek de private huishouding van een vorstelijk vermogen of het beheer der schatkist van een vorst; cameraalwetenschap noemde men die practische studiën, welke gevolgd werden door hen, die zich voorbereidden voor het administratieve ambt van succesvol beheerder van het vorstelijke vermogen; het was niet de studie der economische theorie, maar der economische politiek, waartoe behoorden de leer der financiën, politiewetenschap, de studie der private huishouding, van de landhuishoudkunde en het boschbeheer.

Wijl de leer der vorstelijke „Kammer” de voornaamste plaats innam bij de toenmalige economische politiek, ontwikkelde zich uit deze studiën de studie der economie. Wijl de volkswelvaart samenging met den welstand der schatkist van den vorst, bestudeerde men ook den socialen kant.

Kwamen in Engeland en Italië de eerste economisten voort uit den koopmans- en bankiersstand, in Duitschland waren het vooreerst vorstelijke beambten, die zich met economische vraagstukken bezighielden, waarbij vooral fiscale kwesties aan de orde kwamen. Cameralisme kan men noemen een Duitsche variant van het mercantilisme; de cameralistische schrijvers houden zich bezig met de vraag, welke wegen het staatsgezag moet inslaan om tot economische resultaten te komen, die in het belang zijn van den vorst en den staat.

De eerste cameralistische hoogleeraarsstoelen werden opgericht in 1727 te Halle en te Frankfort a. O. Oudere vertegenwoordigers zijn: J. Becker, W. v. Horick, W. v. Schröder, v. Seckendorf; jongere zijn: v. Justi, v. Bielefeld, v. Sonnenfels e.a.

Lit. : K. Zielenziger, Die altesten Deutschen Kameralisten (1914); A. W. Small, The cameralists (1909); L. Sommer, Die österreichischen Kameralisten (2 dln. 1920—’25). “M. Verhoeven

< >