Callus - 1° (geneesk.) → Beenweer.
2° (Plantk.) Een los weefsel, dat na verwonding van plantendeelen ontstaat, doordat cellen in de omgeving der wond uitgroeien of gaan deelen en zoo de wond min of meer afsluiten. Dikwijls verkurken de calluscellen of ontstaat in het c. een phellogeen, dat wondkurk vormt. Plaatselijke ontvellingen van boomen worden dikwijls afgesloten door een ring van c., die van de schors uitgroeit. G. noemt men ook het materiaal, dat zich afzet op de zeefplaten van oude → zeefvaten en zoo daarin het transport van stoffen onderbreekt; dit c. bevat callose, een organische stof van nog onbekende chemische samenstelling.
“Meisen ”