Calcispongiac of kalkzwammen behooren tot den stam der Coelenterata of holtedieren. Het zijn kleine radiair symmetrische sponsen, die een buis- of tonvormige gedaante hebben, of zij zijn onregelmatig gevormd.
Het skelet bestaat uit kalknaalden (spicula), die eenassig kunnen zijn of meervoudig vertakt en vrij in het weeke lichaam van het dier liggen. De c. leven hoofdzakelijk in ondiep water. Van de vier orden der C., nl. Ascones, Leucones, Sycones en Pharetrones, hebben slechts de laatste twee voor den palaeontoloog practisch belang.
De oudste vertegenwoordigers vindt men sporadisch in het Devoon en in de kolenkalk. Zeer algemeen zijn zij in het Alpiene Trias; in het Trias van andere streken ontbreken zij echter geheel. Ook in de Jura en vnl. in het Krijt komen zij veelvuldig voor. “Crommelin ”