Caere - (ant. geogr.), stad in Z. Etrurië, oorspr. Agylla; toevluchtsoord der Vestaalsche maagden en der sacra tijdens den inval der Galliërs (ca. 400 v. Chr.). Met de inwoners, de Caérites, werd na den oorlog een verbond van gastvriendschap, hospitium, gesloten.
In 353 v. Chr. vielen de Caerites van Rome af. Na hun onderwerping verloren zij hun politieke zelfstandigheid; zij stonden buiten de tribus, waren van het actief en passief kiesrecht verstoken (cives sine suffragio) en dus zonder invloed op de staatszaken. Caere was de eerste staat, die in zulk een verhouding tot Rome kwam. De uitdrukking: in tabu1as Caeritum (of: in Caerites) referri beteekende: opgenomen worden op de lijsten der Caerites en was synoniem met → aerarius worden. “Davids”.
Behalve het theater met inscripties en keizerstandbeelden is er van de oude bouwruïnen weinig over. Kostbare vindplaatsen vormen echter de necropolen: ten N.W. van de stad o.a. het rotsgraf van de Tarchna-Tarquinii; zij leveren merkwaardige architectonische en decoratieve details; interessante reliëfs bijv. in de Grotta dei Bassirilievi; het voornaamste graf, het zgn. Regolini-Gelassigraf (aldus genoemd naar de ontdekkers), ligt ten Z.W. van de stad: een langwerpige rotskamer met pleisterwerk, waarin o.a. zilveren bekers met reliëfwerk en gouden sieraden werden gevonden.
Lit.: Randall Mac Iver, Villanovans and Early Etruscans (1924); Studi Etrusci (1927); P. Ducati, Etruria antica (1925). “W. Vermeulen”.