Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Byzantijnsche weefsels

betekenis & definitie

Byzantijnsche weefsels - De eerste aanwijzingen over B.w. zijn te danken aan oude ivoren triptieken en mozaïeken uit de 5e en 6e eeuw. Van de hierop afgebeelde weefsels schijnt niets behouden te zijn.

Eerst vanaf de 10e eeuw zijn overblijfselen bewaard gebleven. De mozaïeken in de St. Vitale te Ravenna geven een goed beeld van B.w. uit de 6e eeuw. Zoo vertoont de purperen mantel van Justinianus een geel zijden inzetstuk (clavus) met blauwe eenden in roode cirkels, terwijl de tunica’s van twee vrouwen uit het gevolg van Theodora versierd zijn met eenden in combinatie met bladwerk. De dierfig. in de B.w. zijn meestal klein en naturalistisch van teekening.

Andere stoffen op de mozaïeken vertoonen rosetten, ruitvormen, bladeren e.d. Kenmerkend voor de B.w., in tegenstelling met de ➝ Alexandrijnsche w., zijn de groote afmetingen der voorstellingen (de cirkelvlakken hebben een middellijn van 60-80 cm) en de donkere kleuren. De fig. staan donkergeel op diep blauwen grond, een der purperkleuren, voor welker vervaardiging Byzantium beroemd was. Het schijnt, dat donkerrood, violet en blauw de belangrijkste purperkleuren waren. In de vroege middeleeuwen is, in de Byz. (evenals in de Oostersche) afbeeldingen met menschfig. een achteruitgang te bemerken. Slechts één stuk staat nog op gelijke hoogte met de vele ruiterstoffen der laat-Antieken, nl. de keizerstof uit Mozac bij Lyon.

Omstreeks de 10e tot 12e eeuw is in de dierfiguren de Perzische invloed overheerschend, alleen in de ornamentale gedeelten, rosetten, cirkelbanden e.d. blijft de vorm nog zuiver Byzantijnsch. De fijnere uitvoering en sierlijker teekening der 12e eeuw komt sterk naar voren in de éénkleurige damastweefsels, die vooral voor kerkelijk gebruik werden toegepast en ook in de imperialstof met adelaar. Werden in vroegere B.w. echte metaaldraden uit dunne gedegen goudstrepen verwerkt, vanaf de 11e tot in de 15e eeuw werd het meer buigzame Cyprische gouddraad verwerkt.

Lit.: F. Fischbach, Die wichtigsten Webe-Ornamente bis zum 19en Jahrhundert (3 dln. Wiesbaden 1901); Otto von Falke, Kunstgeschichte der Seidenweberei (2 dln. Berlijn 1913).

J. Rutten.

< >