Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Buys

betekenis & definitie

Buys - 1° Cornelis, Alkmaarsch schilder, broeder van Jacob Cornelisz. van Oostzanen. * ca. 1482, † vóór 1524. Waarsch. leerling van Jan van Scorel.

Hij moet in de St. Laurens te Alkmaar het houten gewelf (1516) en in de absis een Laatste Oordeel geschilderd hebben (ca. 1518, nu Rijks Museum).

2° Cornelis Cornelisz., de Jonge, zoon en leerling van Cornelis; * te Alkmaar, † 1546 aldaar. Ontwierp vooral bijbelsche voorstellingen.

Lit.: Bruynvis, Levensschetsen van en Mededeelingen over beeldende kunstenaars, die te Alkmaar geboren zijn, etc. (1905); Bruynvis, Alkmaarsche Kunstenaars in Oud-Holland (1919, 191); Catalogus der Schilderijen van het Centraal Museum te Utrecht (1933, 239).

Knipping.

” 3° Gerard, studeerde te Leuven, leeraar van Joh. Willem, hertog van Kleef; schreef op verzoek van bisschop Lindanus een catechismus in het Hoogduitsch (Keulen 1572); na de inneming van Nijmegen door prins Maurits (1591) bediende hij Ravenstein. * 1538 te Nijmegen, † 31 Juli 1603.

4° Jacobus, Nned. schilder en sierkunstenaar. * 19 Nov. 1724 te Amsterdam, † 7 April 1801 aldaar. Leerling van Cornelis Pronk en Corn. Troost. Directeur van de Teekenacademie van Amsterdam. Behalve portretten en sierwerk boekverluchtingen bij het in 1782 verschenen werk Willem Levend. Teekening (door Pronk gegraveerd) voor de kindergedichtjes van Hiëronymus van Alphen.

Knipping.

” 5° Joannes, ook Busaeus, Jezuïet, theoloog. * 14 April 1547 te Nijmegen, † 30 Mei 1611 te Mainz.

Lit.: N. Ned. Biogr. Wdb. (I, 519); Sommervogel, Bibl. de la Comp. de Jésus (II, 416-442).

6° Johan Theodoor, hoogleeraar in het staatsrecht en een der voornaamste vertegenwoordigers der staatkundig-vrijzinnige richting in Nederland. * 26 Jan. 1828 te Amsterdam, † 14 Mei 1893 te Leiden; studeerde aan het Atheneum Illustre te Amsterdam, kwam in financieele moeilijkheden; door steun zijner vrienden, o.a. van dr. Fabius, en door tegelijk werkzaam te zijn aan de Amsterdamsche Courant, zette hij zijn studiën voort onder Den Tex, van Hall en Martinus van der Hoeven, promoveerde op een proefschrift over de persvrijheid: de jure cogitata coramunicandi ea juris communis principiis regendo”. In 1851 werd hij commies aan de griffie van Noord-Holland. Op economisch gebied verdedigde B. de leer der „Harmonies économiques” van Bastrat; zijn voordrachten over de Nederlandsche staatsschuld en de circulatiebanken verschenen in brochurevorm. Naar aanleiding van zijn artikel in de Gids van 1851 over de haringvisscherij werd B. benoemd tot secretaris der staatscommissie, welke tot opdracht had een onderzoek in te stellen omtrent de wenschelijkheid van het uitrekken der wetten en verordeningen op de zeevisscherij. Minister van Reenen nam de voorstellen der commissie over in de wet van 13 Juni 1857.

Geheel naar den geest van B., die in zijn voormeld artikel aangedrongen had op afschaffing van het monopoliestelsel en der premiën, werd de weg gevolgd der vrijheid; alle zeevisscherij zou vrij zijn, bij invoer van vreemde zeevisch zouden geen rechten meer geheven worden en ter bevordering der belangen der zeevisscherijen zoude een college ingesteld worden; in 1857 werd B. secretaris van het hoogheemraadschap Rijnland en secretaris van het college der zeevisscherijen. In 1862 aanvaardde hij als opvolger van jhr. de Bosch Kemper het hoogleeraarschap in het staatsrecht en de economie aan de Doorluchtige School (waaraan het stadsbestuur uitbreiding had gegeven) met een rede: Het wezen van den constitutioneelen regeeringsvorm, waarin B. betoogt, dat deze regeeringsvorm alleen past in een ontwikkelde maatschappij, met een groote mate van zedelijkheid, zelfbeheersching en liefde voor de ware vrijheid. In Jan. 1863 trad B. in de redactie van „de Gids” en leidde de politiek van dit tijdschrift. In een artikel van dit tijdschrift (Een gevierd monopolie, 1863) spreekt hij zich uit als voorstander van het Banking-principle tegen het octrooi der Ned. Bank. In 1864 wordt B. benoemd door Thorbecke tot hoogleeraar te Leiden; behalve een college over volkenrecht vorderde dit professoraat slechts de studie van het staatsrecht; hij aanvaardde zijn ambt met een rede over: Het moderne staatsbegrip.

In zijn rectorale rede (de zelfstandigheid van het staatsrecht) wijst B. op de beteekenis van den gemeenschapszin; had hij vroeger gemeend, dat de staat de maatschappij geheel aan eigen krachten moest overlaten, van dezen tijd af verlaat hij gedeeltelijk dit standpunt; ofschoon hij niet ontrouw wil zijn aan het vaandel der vrijheid, waarschuwt hij tegen een te enge opvatting van den rechtsstaat en zegt, dat vele economisten, voorstanders van het laissez-faire, een ruim aandeel hebben gehad aan de te enge grensbepaling van de staatsmacht; het zuiver individualistisch standpunt voldeed B. niet meer; niet het individu, zegt hij, maar de gemeenschap is het doel; de vrije persoon komt eerst tot zijn recht, wanneer hij dienend lid wil zijn der gemeenschap; toch kan de B. slechts gedeeltelijk meegaan met de opkomende sociale politiek (zoo was hij een tegenstander der drie groote sociale verzekeringswetten van Bismarck) en bleef hij wantrouwen in de democratie, waarvoor het volk eerst nog een opvoedingsschool moest doorloopen; het parlement als regeeringscollege noemt hij een onding, even ongeschikt om leiding te geven, als om die te ontvangen; integendeel was hij voor de versterking van het koninklijk gezag. B. was ondervoorzitter der commissie voor de grondwetsherziening en heeft een groot aandeel gehad in de voorbereiding van de grondwet van 1887. Zijn standaardwerk, De Grondwet, werd lang reeds begonnen vóór de grondwetsherziening en vooral geschreven om het onderwijs te dienen. Zijn critici hadden een meer bepaald stelsel in den geest van Thorbecke’s Aanteekening op de Grondwet verwacht.

Zoo mist Opzoomer in het werk van Buys een inleiding over het geheel en de verdeeling, het verband der deelen en het karakter der grondwet. Als medewerker van de „Bijdragen tot de kennis van het Staats-, Provinciaal- en Gemeentebestuur”, schreef hij uitvoerige beschouwingen over de administratieve rechtspraak. Behalve De Grondwet publiceerde B. talrijke zelfstandige studiën over het staatsrecht en de staatkunde.

Werken: De Grondwet, Toelichting en Kritiek (3 dln. 1883-1888); Voorlezingen over de circulatie banken (1856). — Lit.: H. P. G. Quack, Uit den kring der gemeenschap, omtrekken en figuren (1899).

M. Verhoeven.

” 7° Paulus, landsadvocaat (1572-1584); * 1531 te Amersfoort, † 1594. B. werd in 1561 pensionaris van Leiden. Hij trok in 1569 op eigen gelegenheid naar Arnstadt, waar de prins van Oranje toen verbleef, en zorgde voor de verbinding tusschen Holland en den prins; een reis van groote beteekenis om de gevolgen. Als landsadvocaat stond hij onder Oranje.

Het ambt krijgt eerst door Oldenbarnevelt zijn groote beteekenis. In 1584 treedt B. af, daar hij zich niet kan vereenigen met de aanbieding der souvereiniteit aan Frankrijk. De tegenstelling met Leicester leidt tot zijn gevangenzetting door de Utrechtsche democraten.

Lit.: W. van Everdingen, Het leven van mr. Paulus Buys (1895).

Cornelissen.

” 8° Petrus, president van het seminarie der Oud-Katholieken te Amersfoort, wier standpunt hij in verschillende geschriften verdedigde (Rome en Utrecht, 21864). * 1787 te Dordrecht, † 1853 te Delft. De naar hem genoemde, in 1909 opgerichte vereeniging „Petrus Buys”stelt zichten doel, juiste denkbeelden omtrent het Oud-Katholicisme te verspreiden.

J. de Jong.

” 9° Theodorus, ook Busaeus, Jezuïet. * 28 Sept. 1558 te Nijmegen, † 7 Juni 1636 te Rome. Provinciaal der Rijnsche, daarna der opper-Duitsche en later der Oostenrijksche Orde-provincie. In 1615 werd hij gekozen tot assistent van den generaal Mutius Vitelleschi.

Lit.: N. Ned. Biogr. Wbk. (IV, 367); Sommervogel, Bibl. de la Comp. de Jésus (II, 442, XI, 1630).

< >