Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Burckhardt

betekenis & definitie

Burckhardt - 1° Jakob, Zwitsersch historicus, kunsthistoricus en vooral cultuurhistoricus, * 1818 te Bazel, ♱ 1897 aldaar. Aanvankelijk stond hij als student te Bazel onder invloed van den historicus Wilhelm Wackemagel en den Vrijzinnig-theoloog de Wette.

Als student in Berlijn (1839—1843) deelde hij met Ranke, Droysen, Kugler e.a. in de groote liefde voor de romantische beschouwing van het verleden. De studie in de algemeene geschiedenis zette hij te Bonn voort, waar hij in vriendschap geraakte met Kinkel. Terug in Bazel, werd hij in 1843 leeraar aan een gymnasium en spoedig daarop buitengewoon hoogleeraar aan de universiteit. Na ’n kort professoraat in Zürich, kon hij in 1858 te Bazel ordinarius worden.

Daar bleef hij en ter wille van Bazel liet hij andere aanbiedingen voorbijgaan. Gedurende de laatste levensjaren genoot hij de vriendschap van Nietzsche. Op 75-jarigen leeftijd trok hij zich uit het onderwijs terug (1893).

Zijn geliefde studie-objecten zijn die, welke hem met Italië verbinden. Door een vluchteling, een Ital. ingenieur, was hij met het Italiaansch vertrouwd geraakt. Zijn geweldige eruditie en zijn sterk subjectivisme maakten het mogelijk, dat hij verschillende verschijnselen uit eenzelfden tijd onder een of meerdere gemeenschappelijke gezichtspunten kon samenvoegen, en daaruit hun onderling verband, hun ontwikkeling en hun toekomstigen groei lezen. Daarbij droeg hij zijn meeningen voor in een sterken, kleurigen en meesleependen stijl. Zijn subjectieve, romantische instelling bracht hem echter tot groote fouten, die eerst veel later aan nauwgezette vorschers duidelijk werden. Twee onderwerpen hebben vooral de aandacht van B. gehad: de ondergang van het Romeinsche Rijk en de Italiaansche Renaissance.

De eerste wordt door hem niet aan uitwendige doch louter aan inwendige oorzaken toegeschreven. Wat het tweede betreft, B. werd met het begrip Renaissance bekend door de bouwmeestersbiographie van Quatremère de Quincy (1830) en een levensbeschrijving van Michelangelo. Daarna bracht hij twee jaar in Italië door en in de resultaten van die reis (Der Cicerone) behandelde hij de geschiedenis der kunst vanaf de Grieken tot aan de 16e eeuw en legde een afkeer van Michelangelo, een voorliefde voor Raffaël aan den dag. Dan verschijnt zijn voornaamste werk: Die Kultur der Renaissance in Italien, waarin hij een sterk contrast opstelt tusschen middeleeuwen en Renaissance. Deze laatste is eigenlijk niets anders dan de „ontdekking van den mensch en van de wereld”.

Deze geschiedt niet door de in traditie verdronken massa, doch door het vrije individu, dat zich in harmonie weet met de werkelijkheid om hem heen, welke hem in zekeren zin toebehoort. Het individu wordt schepper en een der grootste kunstscheppingen is de staat. Tegenover de Barok staat B. dan afwijzend; later aanvaardt hij Rubens, omdat volgens hem in dezen de Renaissance opnieuw werd geboren. B. heeft met zijn cultuurhistorische I beschouwingen een geniaal en baanbrekend werk voor den industrieelen eigendomvolbracht, maar dat werk ondergaat ook de nadeelen van een subjectieve romantische constructie, algemeenheden en vooropgezet grondplan. Dit laatste nu komt voort uit Burckhardt’s liberaliseerende beschouwing van den mensch als eenling.

Voorn. werken: Die Kunstwerke der belgischen Städte (1842); Die Zeit Konstantins des Grossen (1853, 1924); Der Cicerone, eine Anleitung zum Genuss der Kunstwerke Italiens (1855; in latere drukken hebben Bode c.a. er verklarende aanteekeningen bijgevoegd, deze zijn in den laatsten druk, 1928, weggelaten); Kultur der Renaissance in Italien (1860, zonder aanteekeningen in 1928 door W. Goetz weer uitgegeven); Geschichte der Renaissance in Italien (1867, 1924); Griechische Kulturgeschichte (4 dln. 1898—1902); Beitrage zur Kunstgeschiehte von Italien (1898, 1911); Erinnerungen an Rubens (1898); Weltgeschichtliche Betrachtungen 1905, 1921).

Lit.: Joel, B. als Geschichtsphilosoph 1918); Neumann, J. B. (1927); Winners, Weltanschauung und Geschichtsauffassung J. Bs. (1929); Dürr, J. B. (1930); Rehm, Inl. op de volledige werken (1930); Stubbe, Naturalistisch of Mystiek (1933).

2° Max, Duitsch Egyptoloog en Semietist, langen tijd werkzaam in het Egypt. museum van Berlijn. * 1885, ♱ 1914. Hij sneuvelde in de eerste dagen van den Wereldoorlog in Frankrijk.

Voornaamste werk: Die altkannaanäische Fremdworte u. Eigennamen im Aegyptischen (Leipzig 1910).

< >