Buffer, (techniek) - (techn.), onderdeel van het stoot- en trekwerk aan de kopwanden van een spoorwegrijtuig. Bij een (midden)bufferkoppeling worden buffer (stootopnemend) en koppeling (verbindend en trekopnemend) in één uitvoering gecombineerd (➝ Stoot- en trekwerk).
Bij een gescheiden uitvoering van stoot- en trekwerking worden bij spoorwagons twee buffers aan beide zijden van het trekwerk aangebracht, bij tramrijtuigen een gebogen stalen elastische band boven het trekwerk.
Men onderscheidt bij de spoorwegen: buffers met spiraalveeren, buffers met wrijvingsveeren (bijv. de Uerdinger- en Mohrbuffer) en hydraulische buffers.
Doel van den buffer is: het door elastische vormverandering opnemen van plotselinge belastingen (stooten), het zooveel mogelijk vernietigen van het arbeidsvermogen van den stoot, het begrenzen en het afdempen van de relatieve beweging van gekoppelde rijtuigen. Bij strakgekoppeld trekwerk, indien bijv. de koppeling tegen den bufferdruk wordt vastgeschroefd, houdt de buffer de koppeling onder spanning. De spiraalveerbuffer kan ca. 20 ton opnemen, de wrijvingsveerbuffer 80 ton en meer, waarbij 75% van het opgenomen arbeidsvermogen wordt vernietigd. (Déraillementen).
Bij grooten overhang, d.i. bij grooten afstand van den draaitap van het draaistel tot den kopwand, worden de buffers door een evenwichtsinrichting, het juk, verbonden, waardoor een onderling instellen van beide buffers bij het doorloopen van bogen wordt verkregen.
“Beynes.
”