Bruinsteen - naam voor de oxyden van mangaan, die tot samenstelling hebben MnO₂. In de M.E. werd het b. magnesia nigra genoemd; men beschouwde het echter steeds als een ijzerverbinding.
De naam b. komt het eerst voor bij Basilius Valentinus; men paste dien echter op alle mangaanoxyden toe, omdat deze op aardewerk een bruine kleur veroorzaken. De glasmakers noemden de ertsen manganes (waarsch. ➝ Grieksch manganizoo), omdat ze het door ijzeroxyde gekleurde glas ontkleurden (glasblazerszeep). Eerst in 1740 toonde Pott aan, dat b. geen ijzer bevatte.
Het in de natuur voorkomende MnO₂-erts heet pyrolusict (s. g. 4,7—6) of ook polianiet, dat iets harder is (s. g. 4,83—5,06). Groote hoeveelheden worden gevonden in den Kaukasus (aan de rivier Kwirila), verder in Thüringen, Westfalen, het Ertsgebergte, Spanje,Chili en Brazilië. Kunstmatig kan mangaandioxyde worden gemaakt door verhitting van mangaannitraat.
B. is een peroxyde en daarom een oxydatiemiddel. Op zichzelf op hooge temp. gebracht, staat het een deel van zijn zuurstof af en gaat over in Mn₃0₄. Ook met zwavelzuur verhit levert het zuurstof en gaat dan over in manganosulfaat, MnS0₄. Met zoutzuur ontstaat bij verhitting chloorgas.
Ongeveer 90% van alle mangaanertsen wordt gebruikt ter verkrijging van mangaanhoudend staal (ferromangaan). De verdere toepassingen zijn vnl. gebaseerd op het oxydeerend vermogen (veelal in de organische synthese) op de chloorbereiding in het laboratorium, op het gebruik als depolarisator in Leclanché-elementen en voor de bereiding van alle andere mangaanverbindingen (vooral manganaten en permanganaten). v.d. Beek.