Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Bruinier

betekenis & definitie

Bruinier - 1° Franz Sales, stichter van de Congregatie der Zusters van het Kostbaar Bloed. * 1795 te Mümlismil (Zwl.), ✝ 29 Dec. 1859 te Schellenberg (Liechtenstein). In 1838 deed hij zijn intrede bij de Missionarissen van het Kostbaar Bloed, stichtte de eerste Duitsche nederzetting in Zwitserland en werkte voorbeeldig als missionaris in het aartsbisdom Cincinnati, zoodat hier hun bloeiendste provincie tot stand kwam.

Lit.: Leben und Wirken des F. S. B. (Cartagona 1882). J. V. Rooij.

2° Heinrich, rechtshistoricus. * 21 Juni 1840 te Wels in Oostenrijk, ✝ 11 Aug. 1915 te Kissingen. Was achtereenvolgens hoogleeraar te Lemberg, Praag, Straatsburg (1872) en Berlijn (1873). Schreef o.m.: Die Entstehung der Schwurgerichte (1872), Zur Geschichte der röra. und german. Urkunde (1880). Belangrijkste werk: Deutsche Rechtsgeschicbte (2 dln.), waarin hij de Germaansche en Frankische periode behandelt (dl.

I, ²1906; dl. II, ²1928, de tweede uitgave van dl. II werd bewerkt door v. Schwerin). Hermesdorf.

3° Philipp Joseph, priester, schrijver van een „Neues Gebetbuch für aufgeklarte kath. Christen” (1801). Was o.a. betrokken in de onderhandelingen tot voorbereiding van een concordaat met Baden en bezield met een anti-curialen en anti-kerkelijken geest, ✝ 1829.
4° Sebastian, priester, historicus, apologeet en letterkundige, f 1893. Voorvechter voor de vrijheid van de Kerk in de revolutiejaren; van 1848—’65 redacteur van de Wiener Kirchenzeitung en als zoodanig vurig bestrijder van de Joodsch-liberale pers en het Oostenrijksche Jozephinistisch liberalisme.

Lit.: R. Ritzen, Der junge S. B. in seinem Verhaltnis zu Jcan Paul, A. Günther u. Fürst Metternich (1927); Hist. Polit. Blatter (1915 en 1919). J. Sassen.

< >