Bruiloftsgebruiken - Vooral in Twente placht men van oudsher groote bruiloften te houden, waartoe geheele boerschappen werden uitgenoodigd. De uitnoodiging geschiedde door twee „brulfteneugers”, de hooge hoeden versierd met kunstbloemen en een eikenstok in de hand; zij noodigden in dichtvorm.
Bruidegom en gasten reden ter bruiloft in versierde karren. De „wasschupsneuger” vorderde de bruid op, waarna in de keuken brandewijn met rozijnen in zilveren kom rondging. Aan den bruiloftsdisch kregen alle mannen lange pijpen; die van den bruidegom was fraai versierd. Ook de dorpsjeugd werd onthaald. Dit geschiedde ook in Midden-Limburg, waar de bruid de stoets, een mikje met geldstukken erin, te grabbel wierp. In de Meierij ontvingen de jongelieden dansgeld, balgeld of schatgeld ter vertering; tevoren had het schutten der bruid plaats, een versperren van den weg door touw of hindernissen.
Zeer oud is ook het rondrijden der bruid. In Friesland legde de vrijer met een lossen kunstigen knoop (knotte) den handpenning in den „knottedoek” van fijn linnen of zijde, met borduurwerk versierd, dat een of andere spreuk te lezen gaf; werd door de vrijster de knoop toegehaald, dan liet de vrijer dien los, en het minnepand was aangenomen; de bruidegom schonk de bruid er ook de bruidskousebanden van blauwe zijde met goud- en zilverdraad, waarin een spreuk was aangebracht. Het „hazenloopen” te Zonhoven (L.) was een wedren te voet en te paard om het eerst een takje te bereiken, door de bruid ergens in den grond gestoken; van het geld der prijzen werd feestgevierd. In de middeleeuwen moest de bruid, om toegang te krijgen tot het huis van den bruidegom, over een bezem heenstappen, terwijl ook dwars voor den ingang een blank zwaard gehouden werd; pleegde de bruid ontrouw, dan mocht zij zich het „huwelijkszwaard” herinneren; dit zwaard komt ook in de ridderromans voor tusschen verloofden om de kuischheid te bewaren. „Trouwen met het kind onder de huik” geschiedde, als er vóór-echtelijke kinderen waren. Zag een ondertrouwd paartje van het huwelijk af, dan werd er ketelmuziek gemaakt: in Noord-Brabant het „tafelen”, in Limburg het „varen” of „den ezel aandrijven”, waarbij soms een strooman, op een kar gebonden, voorbij de woning werd gereden of erop geplaatst; dit geschiedde en geschiedt nog wel, ook bij gehuwden van slechten levenswandel of twistzuchtigen. Knippenberg.