Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Brienen van de groote lindt

betekenis & definitie

Brienen van de groote lindt - Willem Joseph, baron van, Ned. staatsman; * 1760, † 1839. Als Katholiek kon hij vóór 1795 geen regeeringsambt vervullen en bleef ook daarna nog geruimen tijd zich uitsluitend aan het zakenleven wijden (firma v. Brienen en Zoon te Amsterdam).

Eerst in 1803, toen de revolutiestemming van 1795 geheel uitgewerkt was, liet hij zich een benoeming in het stedelijk bestuur van Amsterdam welgevallen. Bij de vestiging van het koninkrijk Holland (1806) werd hij adjunct-burgemeester van Amsterdam, weldra ook kamerheer van koning Lodewijk Napoleon en honorair-lid van den Raad van State. In 1810 maakte hij deel uit van de commissie, die naar Parijs ontboden werd ter bespreking van de inlijving van ons land bij Frankrijk. Spoedig volgde nu zijn benoeming tot maire van Amsterdam, in welke hoedanigheid hij intens gewerkt heeft tot leniging van den nood, waarbij het aanzien, dat hij bij Napoleon genoot, hem niet weinig te stade kwam. Napoleon verhief hem in den adelstand en schonk hem het Legioen van Eer. Toen in November 1813 Ned. in opstand kwam, was v. B. te Parijs, waarheen hij met Anth.

Warin vertrokken was, om de ellende in Ned. aan de autoriteiten kenbaar te maken. Pas in Maart 1814 werd het hem vergund terug te keeren. Dit gedwongen verblijf te Parijs benutte hij nog, om de door de Franschen bij hun aftocht medegevoerde gijzelaars de vrijheid te bezorgen. In het Ned. van Willem I was hij lid van de Prov. Staten van Holland en tot zijn dood lid van de Eerste Kamer. v. B. was een buitengewoon milddadig man, die van zijn groot vermogen gaarne mededeelde: zoo hielp hij als maire van Amsterdam de noodlijdende ambtenaren meermalen uit eigen middelen voort, terwijl hij bij den grooten watersnood van 1825 niet minder dan 100000 gld. voor de slachtoffers beschikbaar stelde.

Verberne.

< >