Breviergebed - De verplichting tot het breviergebed is ontstaan uit de aloude gewoonte der geestelijken, die de Heilige Diensten en het psalmengezang bijwoonden; sedert het opkomen der monnikenorden werd dat koorgebed veralgemeend en nauwkeuriger bepaald. Het gold weldra als regel, dat wie uit het koor afwezig was, het Officie afzonderlijk bidden moest.
Vele bijzondere Conciliën maken verordeningen in dien zin. Algemeene wetteksten, die de verplichting veeleer veronderstellen dan invoeren, komen voor in de 4e Kerkvergadering van Lateraan (1216), in die van Vienne (1311) en van Bazel (1432).
Tegenwoordig zijn tot het Breviergebed gehouden:
1° de geestelijken in de hoogere orden, dus van het Subdiaconaat af (C.I.C. can. 135), tenzij ze wettig tot den leekenstand teruggingen;
2° de houders van een kerkelijk beneficie (can. 1475);
3° de plechtig geprofeste paters en koorzusters (can. 610). De kloosterlingen met eenvoudige geloften moeten wel het koor bijwonen; doch bij afwezigheid zijn ze niet verplicht het Officie alleen te bidden.
Wie een merkelijk deel verzuimt, bedrijft doodzonde. Geoorloofd is het Metten en Lauden van den volgenden dag vanaf 2 uur ’s namiddags (of nog vroeger, met bijzonder voorrecht) privaat te „anticipeeren”. In het af zonderlijk bidden der getijden behoort men ook eenigszins de tijdsverdeeling der onderscheidene uren in het koor te volgen: zoo zal men Metten en Lauden trachten te bidden vóór de Mis; Priem en Terts moeten ’s voormiddags gelezen; Sext en Noon in den vóór- of in den namiddag; Vespers en Completen ’s namiddags.
Het zeggen der getijden moet een mondgebed zijn; het mag niet willekeurig onderbroken worden; men moet de bedoeling hebben te bidden; wat de aandacht betreft, dient men ten minste zich te onthouden van uiterlijke handelingen, die uiteraard alle inwendige aandacht onmogelijk maken.
Van het Breviergebed is men verontschuldigd in geval van wezenlijke onmogelijkheid, of van groot bezwaar, bijv. wegens ziekte. Dispensatie verleenen de Apostolische Stoel en, om een dringende reden, de Ordinaris, krachtens C.I.C. can. 81; door bijzonder indult heeft deze dikwijls nog breeder volmacht.
Lit.: ➝ Horae canonicae.
“Salsmans.
”