Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Brentano

betekenis & definitie

Brentano - 1° Bettina, ➝ Amim.

Clemens Maria, Duitsch dichter van de volbloed-romantische richting. * 8 September 1778 te Ehrenbreitstein, † 28 Juli 1842 te Aschaffenburg. Studeerde te Halle, Jena en Göttingen. Omstreeks zijn 40e jaar vurig Katholiek geworden, is de periode ervóór literair de meest beteekenisvolle. Met L. A. v. Arnim leidde hij de Heidelbergscheromantiek (Des Knaben Wunderhorn). B. munt uit als lyrisch dichter: als zoodanig inspireerde hij den jongen Heine en tal van andere dichters.

Zijn meesterstuk, ook naar den vorm zeer geslaagd, zijn de Romanzen vom Rosenkranz, een lyrisch-episch gedicht. Talrijke liederen, die wonderwel den toon van het volkslied treffen, gebruikt hij in zijn verhalend proza als „Vers-einlage” bijv. in „Godwi, ein verwilderter Roman”, een soort jeugdbiecht. Als epicus mist B. het uitbeeldend vermogen en de innerlijke geslotenheid, noodig bij dat genre: „Wir haben nichts genährt als die Phantasie, und sie hat uns wieder aufgefressen” getuigt hij zelf in een brief. Ook Brentano ’s tooneelstukken behooren tot het minder geslaagde deel van zijn werk.

Sedert 1803 gehuwd met de dichteres Sophie Mereau († 1806); 1807-’11 met Auguste Busmann. Omgang met Luise Hensel: dwepende religiositeit (1817: algemeene biecht); verloochende zijn vroeger werk. Typisch voor de 2e levensperiode zijn de „Geistliche Lieder” en aanteekeningen over Kath. Emmerick.

Hoofdwerken: Godwi (1800); Ponce de Leon (blijspel, 1801); Chronika eines fahrenden Schülers (1803); mede-uitgever van de Zeitung für Einsiedler (1807-’08); Romanzen vom Rosenkranz (1810 vlg.); Die Gründung Prags (1812); Gesch. vom braven Kasperl und dem schönen Annerl (1817); geestelijke lyriek en Märchen (posth. 1847, Görres). — Uitg.: Sämtliche Werke, C. Schüddekopf e.a. (1910 vlg. — nog onvolt.). — Lit.: W. Schellberg (31922); E. Koethke, B. relig. Werdegang (1927); R. Guignard (Parijs 1933).

Pintelon.

” 3° Franz, wijsgeer. * 1838 te Marienburg (Rijnland), † 1917 te Zürich. B., 1864 priester gewijd, later van het geloof afgevallen, doceerde de wijsbegeerte 1872-’73 in Würzburg en 1874-’95 in Weenen, leefde verder teruggetrokken in Florence tot aan den grooten oorlog en daarna in Zwitserland tot aan zijn dood.

In zijn wijsgeerige theorieën vooral aanknoopend aan Aristoteles, de Scholastiek en Leibnitz, heeft hij naam gemaakt door zijn weerlegging van Kant’s apriorisme en zijn leer van het intentioneel karakter der zielkundige verschijnselen: alle bewustzijn is op een evident object gericht, zelfs in het object van liefde en haat erkennen wij evident onze zedelijke verplichtingen. Hij was tegenstander van het positieve Christendom en verdediger van het Aristotelisch Godsbegrip. Niet alleen op een engere school van bewonderende leerlingen, als Kraus, Marty e.a., maar ook op de zgn. phenomenologen heeft hij grooten invloed gehad. Gedurende zijn leven heeft hij weinig gepubliceerd; zijn volledige werken worden eerst nu uit de nalatenschap uitgegeven door zijn leerlingen Kraus en Kastil (F. Meiner, Leipzig).

Lit.: O. Kraus, F. Brentano (München).

de Bruin.

” 4° Lujo (broeder van Franz Brentano), Duitsch economist, behoorende tot de jongere historische school, of de zgn. Kathedersocialisten, * 18 Dec. 1844 te Aschaffenburg, † 9 Sept. 1931 te Prien a. d. Chiemsee. Hoogleeraar te Breslau, Straatsburg, Weenen en München. Van geloovige Katholieke ouders geboren, brak hij met de Katholieke Kerk na de onfeilbaarverklaring van den paus. De voornaamste beteekenis van B. ligt op het gebied der geschiedenis van het economisch leven en op dat der sociale politiek; hij streefde naar de verwezenlijking van gelijkgerechtigdheid der partijen bij het arbeidscontract en erkende de beteekenis der vakvereenigingen voor betere arbeidsvoorwaarden; B. ziet een gunstige werking van verkorten arbeidstijd en van hoogere loonen op de arbeidsprestatie en verdedigt levensstandaardtheorie; de regeling van den arbeidstijd moet men overlaten aan het overleg tusschen werkgevers en werknemers en niet aan den staat; B. is voorstander der verbindendverklaring der collectieve contracten. Ten opzichte der handelspolitiek staat B. aan het hoofd van die groep der historische schaal, welke de handelsvrijheid beschouwt als het beste middel tot den vrede en de bevordering der welvaart.

Werken: Über das Verhältnis von Arbeitslohn u. Arbeitszeit zur Arbeitsleistung (1876); Die Arbeitergilden der Gegenwart (1871-’72); Der wirtschaftende Mensch in der Geschichte (1923); Geschichte der wirtschaftliche Entwicklung Englands (3 dln. 1927-’29); Mein Leben im Kampf um die soziale Entwicklung Deutschlands (1930); Lebenserinnerungen (1931). — Lit.: Die Wirtschaftwissenschaft nach dem Kriege, Festgabe zu Lujo Brentanos 80. Geburtstag (1925); C. A. Verrijn Stuart, Economist (1933, blz. 424); M. Pribilla, Stimmen der Zeit (1932, blz. 415).

M. Verhoeven.

< >