Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Bradley

betekenis & definitie

Bradley - 1° Andrew Cecil, Eng. letterkundig criticus. * 1851. Studiën te Oxford.

Prof. der letterkunde achtereenvolgens te Liverpool, Glasgow en Oxford (tot 1906).

Werken: Commentaar op Tennyson’s In Memoriam (1901); Shakespearean Tragedy (1904); Oxford Lectures on Poetry (1909); A Miscellany (1929).

2° Francis Herbert, Eng. wijsgeer, * 1846, † 1924; hoogleeraar te Oxford. B. bestreed het empirisme en werkte de leer van Kant verder uit tot een systeem, dat verwant is met dat van Hegel.

Werken: Ethical studies; Principles of logio; Appearance and reality, enz.

3° Henry, Eng. philoloog, redacteur van de New English Dictionary. * 1845, † 1923. Studiën te Oxford. Leeraar; redacteur van The Academy; president Philological Society; vele eere-doctoraten; eerelid van de Ned. Maatschappij voor Letterkunde. Werd mederedacteur van de New Engl. Dict. in 1889, en na den dood van sir James Murray in 1915, hoofdredacteur.

Werken: Bewerkingen van Stratmann’s Middle English Dictionary en Morris’s Historical Grammar en eenige deelen van de Early English Text Society; Collected Papers with a Memoir by Rob. Bridges (1928); vele artikelen.

4° James, Engelsch astronoom, professor in Oxford, vervolgens directeur van de sterrenwacht in Greenwich, als opvolger van Halley. * 1692, † 1762. Doet met muurkwadrant en passage-instrument plaatsbepalingen aan vaste sterren, nauwkeuriger dan alle vroegere en die nu nog van waarde zijn. Ontdekt daarbij de nutatie en de aberratie.

P. Bruna.

< >