Bovenrijnsche laagvlakte - Tectonische inzinking, doorstroomd door den Rijn, aan alle zijden door gebergten ingesloten, in het O. door het Zwarte Woud en Odenwoud, in het W. door Vogezen, in het N. door den Taunus, in het Z. door de Jura (zie kaart bij Duitschland). De slenkvorming begon in het Oligoceen.
De inzinking bereikte een diepte van meer dan 2 000 m en werd opgevuld met Oligocene mariene afzettingen, in bepaalde tijden ook met woestijnafzettingen in een afgesloten bekken (bijv. de kalizouten tusschen Mulhouse en Gebweiler op een diepte van 660 m). In Miocenen en Pliocenen tijd vormden zich zoetwatermeren, terwijl in den Ijstijd deze afzettingen met puin en löss werden bedekt. De Rijn stroomt in een 5—7 km breede bedding van Alluviale afzettingen, terwijl daarboven het Diluviale rivierterras als laagterras het grootste deel der Rijnvlakte inneemt. Voor het overige is het verband door breuken verbroken. Verder → Rijn en → Duitschland. Dit zoo gunstig gelegen gebied, zoowel klimatologisch als verkeersgeographisch, heeft in staatkundig opzicht zijn natuurlijke eenheid verloren.
In het Z. behooren Bazel en Sundgau tot het Zwitsersche Eedgenootschap; de Elzas werd na den Wereldoorlog weer Fransch gebied, terwijl alle Z. Duitsche staten behalve Wurttemberg aandeel hebben in het vruchtbare land. “Lips ” Bovensmilde → Smilde.