Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Bouts

betekenis & definitie

Bouts - 1° Albrecht, schilder, zoon van Dirck. Zijn kunst is een flauwe afstraling van die zijns vaders, wiens motieven hij met allerlei variaties verwerkte.

Hoewel niet geheel onpersoonlijk, mist zijn werk alle grootheid en is burgerlijk. Men voelt er in den typischen nabloei van een groote school. Hij was zeer vruchtbaar en had een groot atelier. Zijn hoofdwerk, de „ten Hemelopneming van Maria” is in het Museum te Brussel. * ca. 1460, ♱ 1548 te Leuven.

L i t.: Hulin, De l’identité de eert. Maitres anonymes etc. (Gent 1902); M. J. Friedlaender, Altniederl. Malerei (III); F. Dülberg, Die Niederl. Malerei in Handb. f. Kunstw. “Schretlen.

”2° Dirck, schilder, een der grootste meesters der zgn. Vlaamsche Primitieven. * ca. 1410 te Haarlem, van ca. 1449 af te Leuven, alwaar ♱ 1475. Over zijn jeugd te Haarlem is vrijwel niets bekend. Van Mander vertelt, dat hij er in zijn jonge jaren geschilderd heeft en dat te Haarlem toen reeds vele goede meesters gewerkt hebben; hiervan is alleen Albert van Ouwater bekend. Hij moet al een gevormd schilder geweest zijn toen hij in Leuven kwam, want het Holl. karakter, dat hem tot het einde toe bij bleef, is een der kenmerken van zijn werk. Deze zijn: sterke zin voor realisme, groote liefde voor de natuur, speciaal voor het landschap en een rijk ontwikkeld kleurgevoel; als zoodanig zet hij de groote traditie der van Eyck’s voort.

Maar deze eigenschappen werden op de gelukkigste wijze aangevuld door den invloed van Rogier van der Weyden, die gelijktijdig te Brussel werkte en de Zuidelijke Nederlanden met zijn kunst beheerschte. Bouts ontkwam niet aan het dwingende, alles domineerende overwicht van Rogier’s vormentaal; verwerkte deze echter volkomen persoonlijk en verwierf erdoor vooral een gevoel voor stijl en monumentaliteit. Deze invloed, gevoegd bij zijne aangeboren kwaliteiten, leidde tot het scheppen van indrukwekkende kunstwerken. Te Leuven kwam hij tot grooten welstand en kreeg er aanzienlijke opdrachten. Uit de archieven kan men als zekere werken van hem slechts aanmerken het Sacramentsaltaar (sinds 1918 weer in zijn geheel) te Leuven in de St. Pieterskerk, ontstaan tusschen 1464 en ’68, en de Gerechtigheidstafereelen, geschilderd voor de Rechtzaal te Leuven (thans in het Museum te Brussel). Hieromheen heeft men stijlcritisch zijn omvangrijk oeuvre gegroepeerd.

Het Sacramentsaltaar is een zijner machtigste scheppingen; op het middenpaneel is het Laatste Avondmaal afgebeeld; hierin wordt men getroffen door een voor zoo vroegen tijd merkwaardig sterk ontwikkeld ruimtegevoel en een uitnemend geobserveerde belichting; de compositie, door de majestueuze Christus-figuur beheerscht, is niet zonder monumentaliteit. Op de zijpaneelen, met voorafbeeldingen van het H. Sacrament uit het Oude Testament, vindt men bovenal een landschapschildering, die alle Vlaamsche werken uit de 15e eeuw op dit gebied verre overtreft. De groote Gerechtigheidstafereelen te Brussel zijn vooral figurenstukken; het zijn waarschijnlijk ’s meesters laatste werken en niet geheel door hem afgemaakt. Zij zijn van een pakkend realisme; de gestalten, wat stijf en weinig plastisch (kennis van anatomie was niet zijn sterkste zijde), zijn vol innerlijk leven. Bouts concentreerde alle kracht op gezichten en handen en wist hierin een diepgaand psychisch leven tot uitdrukking te brengen; vooral de koppen zijn zeer individueel behandeld en maken den indruk portretten te zijn. Zijn werken zijn alle in buitenlandsche musea (een betwist werk in Museum Boymans te Rotterdam).

De kunst van Bouts laat zich het best verstaan, door haar te toetsen aan die van Rogier, zijn grooten tijdgenoot, omdat men in beider werken de tegenstelling Noord- en Zuid-Ned. kunst op de spits gedreven ziet. De kunst van B. is realistisch, meer gezien en doorleefd, peilt dieper het individueel-psychologische; de natuur wordt scherper geobserveerd en zij vertoont steeds een strikten zin voor waarheid, schuwt uitbundigheid en is groot door zelfbeheersching. De figuren zijn er levende wezens, landschappen zijn atmospherisch doorvoeld, vol ruimte en licht. De stofuitdrukking is meesterlijk en het ongemeen rijke koloriet is nauwelijks door tijdgenooten geëvenaard, zeker niet overtroffen.

Rogier echter schept en construeert veel meer, zijn figuren zijn meer geïdealiseerd, gedacht, niet gezien; hij put op de eerste plaats uit zijn fantasie, die uiterst rijk is, niet uit de natuur. Hij groepeert veel kunstiger, streeft naar monumentaliteit en zoekt bij voorkeur naar dramatische effecten. Hij houdt zich meer aan bepaalde schema’s en voorstellingen, die min of meer tot tradities geworden zijn. Bouts daarentegen is vrijer in het kiezen van zijn onderwerpen.

L i t.: v. Mander, Groot Schilderboeck; M. J. Friedlaender, Altniederl. Malerei (III); D. Fierens-Gevaert, Les primitifs flamands (1908); F. Winkler, Alt-Niederl. Malerei (1925).

Schretlen.

”3° D i r c k II, schilder te Leuven, zoon van D i r c k. * ca. 1448, ♱ 1491. Zekere werken van zijn hand kent men niet.

L i t. : ➝ Bouts (Albrecht).

4° Jan, door anderen gespeld Bonts of B o n d s, Dominicaan, van Brugge, vermeld in 1457 als vervaardiger van geestelijke spelen en als inrichter van feestelijkheden.

Lit.: E. Van der Straeten, Le theâtre villageois (II Brussel 1889, blz. 91 en 99); R. De Wolf, in Tijdschrift v. Nederl. Taal en Letterk. (1895, 303).

< >