Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Boschmier

betekenis & definitie

Boschmier - Formica rufa, een soort mier, die in onze dennenbosschen zeer algemeen is. Boschmieren leven sociaal, vormen staten, die zijn ondergebracht in groote nesten, welke zijn opgebouwd uit stukjes schors, hout, naalden, enz. en tot 1½ m boven den grond uitsteken.

Elk volk bestaat uit een groot aantal arbeidsters, die in het nest werken, de larven of maden verzorgen en voeden, en vooral druk in de weer zijn als het nest wordt verstoord. Men ziet dan, hoe zij de witte poppen snel naar binnen dragen om ze tegen het zonlicht te beschermen. Verder zoeken ze het voedsel, vaak op vrij grooten afstand. Dit bestaat uit zaden en vooral insecten; zoo heeft men berekend, dat bijv. één nest per zomer 20000000 rupsen van den nonvlinder als voedsel verwerkte; als gevolg daarvan bleef een oppervlakte van enkele ha om het nest heen groen.

Van de zintuigen is de reuk, die zetelt in de sprieten, zeer goed ontwikkeld, wat van belang is bij het zoeken van voedsel en om op de vaak verre tochten den weg naar het nest weer te vinden, omdat de mieren elkaars spoor ruiken. Als verdedigingsmiddel bezitten de boschmieren mierenzuur, dat uit het achterlijf wordt gespoten; den reuk daarvan kan men soms bij een verstoord nest waarnemen. In de nesten vindt men vele andere insecten, die als parasiet leven ten koste der mieren ofwel met de mieren in symbiose leven tot wederzijdsch voordeel. Deze ➝ mierengasten zijn bekend door de onderzoekingen van pater Wassmann S.J. De boschmier behoort tot de vliesvleugelige insecten. Gevleugeld is echter alleen een aantal mannetjes en wijfjes, dat midden in den zomer uitvliegt. Na de bevruchting sterven de mannetjes, en de wijfjes of koninginnen stichten een nieuwen staat.

M. Bruna.

< >