Boschgezicht - wordt in de schilderkunst dat bijzonder onderdeel der landschapkunst genoemd, dat de voorstelling geeft van een bosch of een deel daarvan als een compositioneel en picturaal geheel. Enkele boomen of een boomgroep in een landschap zijn daarom nog geen boschgezicht.
Een der eersten, die een eigenlijk b. schilderde, is Adam Elsheimer: het best is hij in zijn boschgezichten bij avond, wanneer de schemering onder de stammen tezamen trekt (bij de „Rust op de vlucht naar Egypte” door het houtvuurtje onderbroken) en tegen den klaren avondhemel het zware boomloof scherp afgeteekend is. Maar een blik in het bosch krijgt de beschouwer niet: een wijde voorgrond houdt het bosch op het achterplan. De Ned. schilders der 17e eeuw met hun voorliefde voor wijde horizonten en breede luchtpartijen geven veeleer boomgroepen op den voorgrond of tegen den achtergrond, zonder dat daardoor de sfeer van het bosch wordt opgeroepen. Dit bereikt wel een schilder als Jan Hackaert in zijn boschlanen bij avond.
De Duitsche Romantische landschapschilders uit de eerste helft der 19e eeuw (Waldmüller e.a.) stellen hun boschgezichten graag samen uit zware loofboomen, die wild over rotsen en ruischende bergbeken neerhangen of langs een bergwand omhoog streven. Toch zoeken ze het geheel een eigen sfeer te geven, maar de telkens terugkeerende blauwe nevel, die over hun bosschen ligt, wekt eer den indruk van schabloon dan van oprechte natuurbeschouwing. Het eigenlijke b., gedrenkt in een bruinige of zilverige sfeer, geven de meesters der School van Barbizon (Corot, Diaz): het bosch wordt als een geheel opgevat, niet meer als een verzameling boomen. Groote invloed ging daarvan uit op de Ned. boschschilders als Bilders, Apol, Theophile de Bock, Sine Mesdag-van Houten e.a. In België is vooral Frans Courtens de schilder van zondoorschenen, of in morgen- en avondnevels gehulde boschpartijen.
Knipping.