Boschbouwonderwijs - is het onderwijs in practijk en theorie van boschbouw of van houtteelt. Ofschoon deze cultuur in Nederland reeds in de 15e eeuw wegens het ontbreken van voldoende houtvoorraden werd beoefend, kan van boschbouwkunde (= boschbouwwetenschap) eerst sprake zijn sinds het verschijnen der klassieke werken van H.L. de Hamel du Monceau, o.a. Histoire Naturelle des Arbres (1755-1767), waarin het verband werd gelegd tusschen de plantkunde der houtgewassen en den boschbouw.
Sinds het midden der 19e eeuw werden ook andere wetenschappen in dienst der boschbouwkunde gesteld, bijv. bodemkunde, plantenziektenkunde, enz.
Het boschbouwonderwijs ontstond in Duitschland, waar in de 18e eeuw kameralisten (als Von Berlepsch en Von Moser) met hun rechts- en staatswetenschap de leerstoelen der boschbouwkunde bezetten en deze slechts encyclopaedisch behandelden. Toen in het begin der 19e eeuw het boschbouwonderwijs een natuurwetenschappelijke basis kreeg, verrezen er boschbouwacademies, eerst in de nabijheid van wouden en bosschen, later in de steden, waar ze ten slotte werden vereenigd met universiteiten, of met landbouw-academies tot landbouwhoogescholen.
In Ned. werd het nut van onderwijs in boschbouw naast dat in land- en tuinbouw het eerst bepleit door dr. W. C. H. Staring (1847), het nut van een boschbouwschool door de commissie, bij K. B. in 1856 ingesteld, ter overweging eener regeling van het landbouwonderwijs. De eerste was de Gerard Adriaan van Swieten-Boschbouwschool te Frederiksoord, welke werd opgeheven, toen de Ned. Heide Mij. haar tweejarige wintercursussen (winterscholen) in boschbouw (thans te Arnhem) begon.
Een lagere afdeeling A met het niveau eener gewone landbouwwinterschool leidt op tot werk- en boschbaas en boschwachter op de basis van alg. vormend lager onderwijs en eenige kennis van practijk en theorie van den landbouw (theorie zooals een landbouwwintercursus die biedt); een hoogere afdeeling B leidt op tot opzichter op de basis eener schoolkennis, zooals eindexamen 3-jar. H.B.S. en M.U.L.O.-diploma B die waarborgen, en eenige kennis van den landbouw (theorie zooals een landbouwwinterschool die biedt), ’s Zomers zijn de leerlingen van beide afd. practisch in den boschbouw werkzaam onder toezicht der Heide Mij. Deze geeft op verschillende plaatsen ook lager boschbouwonderwijs op winteravondcursussen of zgn. boschbouwwintercursussen.
Omtrent het openbaar boschbouwonderwijs in Nederland het volgende. Volgens art. 20 der Wet op het M.O. (1863) zou aan de Rijkslandbouwscholen behalve land- en tuinbouw ook boschbouw worden onderwezen, doch deze werd eerst in 1888 onder de leervakken der Rijkslandbouwschool te Wageningen opgenomen. Sinds deze school in 1904 een inrichting van H.O. werd, wordt in Nederland hooger boschbouwonderwijs gegeven ter vorming van houtvesters en andere hoogere ambtenaren en wetenschappelijke beoefenaren van den boschbouw. Deze school is sinds 1918 landbouwhoogeschool en kent twee studierichtingen in boschbouw, nl. de Nederlandsche en de koloniale.
Moerlands.
In België werd aan de hoogere landbouwschool der universiteit te Leuven evenals aan de hoogere landbouwscholen van den Staat te Gent en te Gembloers een speciale afdeeling gehecht voor „waters en bosschen” (leergang 4 jaren). Deze afdeeling levert diploma’s af van ingenieur-agronoom, sectie waters en bosschen (vroeger: boschbouwkundig-ingenieur). Onder de bezitters van dit diploma worden de hooge ambtenaren van het middenbeheer van waters en bosschen gerecruteerd, evenals de woudmeesters en houtvesters van den buitendienst.
Verder worden in geheel het land 3 of 4 losse leergangen van boschbouw gegeven. Deze leergangen van 4 uren zijn ingericht door het Beheer van Waters en Bosschen en worden ’s Zondagsmorgens gegeven. De plaats van deze leergangen verandert ieder jaar. De boschwachters en brigadiers van den buitendienst worden gekozen onder de bezitters van een bekwaamheidsdiploma in de boschbouwkunde, afgeleverd aan hen, die met vrucht een lossen leergang hebben gevolgd.
V. Dievoet.