Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Boomslang

betekenis & definitie

Boomslang - Dispholidus typus Smith, is door de Hollandsche kolonisten in ZuidAfrika een slang genoemd, die ook in Oostelijk Afrika voorkomt. Zij is gekenmerkt door een korten kop, zeer groote oogen met rond voorhoofd, lange, smalle, in steile dwarsrijen geplaatste rompschubben, langgerekt lichaam en langen staart.

Voor de gegleufde, zeer lange en sterke vangtanden in de bovenkaak staan nog 4-9 gladde, kleinere tanden. De boomslang, die haast 2 m lang kan worden, treedt in verschillende kleurnuances op, geheel groen, groen met zwarte randen der kop- en borstschilden, waardoor de bovenzijde smalle, donkere dwarsbanden krijgt en met zwarten rand der kop- en buikschilden roodbruin. Ofschoon zij in Zuid-Afrika overal voor onschuldig gehouden wordt, heeft zij, zooals bewezen is, toch menschen den dood bezorgd; meestal echter dringen de giftanden niet in de wond. Andere, niet vergiftige slangen, die tot het geslacht Dendrophis B o i e behooren, worden eveneens boomslangen genoemd, zij zijn bijzonder aangepast voor het leven in boomen.

In verband daarmee vertoont zich aan den achterrand van elk buikschild, daar, waar de kiel van de volgende schub ingeplant is, eene kleine inkeping. De middelste der 13-15 schubbenrijen is breeder dan de waaiervormig in schuine richting gerangschikte zijrijen. De slanke romp is zijdelings samengedrukt; de staart bedraagt ong. een derde van het lichaam; de staartschubben zijn in twee rijen geplaatst. De 12 bekende soorten zijn van tropisch Azië over de Molukken, Nieuw Guinee en NoordAustralië verspreid.

Keer.

< >