Boerden - heeten in het Mnl. ruwe, weinig kiesche, boertige verhalen op rijm, waarin het erotische of het platte de voornaamste rol speelt, al is het verkeerd het woord als terminus technicus op te vatten: al wat boertig was heette boerde. Ze leiden ons gewoonlijk in de kringen van het lagere volk, in de kroeg, langs de straat; ook de lagere geestelijkheid, clercken, papen, nonnen, begijnen, begaarden, monniken, worden wel eens het mikpunt van ondeugenden spot.
De stof dier verhalen was meestal internationaal en is misschien reeds van oudsher in liederen bewerkt geworden. Sommige komen ook voor in het Fransch; Chaucer’s Miller’s Tale en Pardenere’s Tale zijn bewerkt uit het Dietsch. Hooge letterkundige waarde kan men aan de meeste niet toekennen. Als spiegel der werkelijkheid mogen ze niet dan zeer critisch gebruikt worden.
Uitg.: van enkele E. Verwijs, Dit sijn tien goede boerden (1860); E. Verwijs, Van vrouwen ende van Minnen (1871). Een der beste is Pieter van Iersele’s Van Wisen raet van vrouwen; die ook bij Boccacio (Decamerone, 3e dag, 3e novelle) voorkomt, uitg. door E. Verwijs, Bloemlezing uit Mnl. Dichters (III).
V. Mierlo.