Böcklin, arnold - Zwitsersch schilder; * 1827 te Bazel, ♰ 1901 te Fiesole (bij Florence). Na een studietijd bij Schirmer in Düsseldorf (1845) reist hij de groote kunststeden van Europa af en vestigt zich in 1859 te Rome.
Een tijd lang is hij leeraar aan de kunstschool te Weimar, werkt een paar jaar in München en in Zürich, koopt zich te Fiesole een buitengoed en richt dit geheel volgens zijn smaak en weeldezucht in. In zijn ontwikkeling als kunstenaar zijn drie groote phasen te onderscheiden:
1° Van ca. 1850—ca. 1860. Hij houdt zich aan de Düsseldorfer stemmingsromantiek en staat onder invloed van Schirmer en Dreber (1822—1875). Zijn kleurtonen zijn donker, verwelkt, in bruin gedoopt. Donker is zijn grillig rotslandschap, vaag omlijnd zijn de vliegende meest mythologische figuren en de grillige boomvormen.
2° Van ca. 1860—ca. 1880. Er komt een optimistische heldere kleur in zijn doeken, de figuur komt meer naar voren en teekent zich meestal als scherp lichtend silhouet tegen de donkere afsluiting (rotspartij, boomgroep) van den achtergrond af, waarvan dan bloemen of andere kleurpunten de eentonigheid breken. De weinige dieptewerking, door zulk een achtergrond veroorzaakt, overwint hij in de 70er jaren, met name in zijn mythologische zeestukken. Op verbluffende wijze doet hij bij deze en andere werken de omgevende natuur meeleven en meedeinen met de handelende figuren. Zijn werk gaat grooter diepten in. Duidelijk bemerkt men den invloed der Venetiaansche laat-Renaissance.
Het koloriet gaat in sterke en luide tenoren spreken, gelijk dat der Barok. Hij houdt van het wonderlijke, dat echter in zijn compositie zóó organisch met de natuur is verbonden, dat het eigenlijk niet meer verwondert. Zoo zijn faunen, tritonen, zeemeerminnen en prachtige zeedieren met hun vormen, die men meent te herkennen en die men toch nergens zoo terugvindt. Soms doen zijn gestalten, in de ongerepte plechtigheid van een symbolische handeling verzonken, denken aan de kunst der Engelsche prae-Raffaëlieten.
Men kan met evenveel recht zeggen, dat zijn gestalten de stemming der hen omringende natuur interpreteeren, als dat deze natuur een strakke verklarende begeleiding is van de motieven, welke de handelende figuren bezielen. B. waagde zich aan religieuze onderwerpen; alléén het statige en plechtige daarin is hem gelukt, maar diep godsdienstige gevoelens blijven hem vreemd en loopen uit op verstarring (Pietà). Soms is het, of hij het komische element inlascht waar hij voelt, dat het godsdienstige hem ontgaat: zoo bij de preek van den H. Antonius voor de visschen, waar het heilige in letterlijken zin verwaterd en door een aquariumsfeer verdrongen lijkt.
3° Na 1880 wordt de kunst van B. meer idyllisch en sentimenteel: het landschap overwoekert de handeling, de symboliek de natuurlijkheid, zoodat hij, vooral in zijn triptieken, zijn toevlucht moet nemen tot verklarende bijschriften. Daarnaast echter groeit een eveneens sterk symbolisch gehouden monumentale kunst, waar het landschap zoo niet geheel weggelaten, toch zijn vroegere rol verliest. Een overgang naar een nieuwe straf gestyleerde kunst is zijn: In het priëel (1891).
Aan Böcklin’s ideologieën is de wijsbegeerte en de literatuur van Friedrich Nietzsche niet vreemd.
Voorn. werken:
Eerste periode: Romeinsch Landschap (1852; privaatbezit); Pan in het riet (1857; München, Neue Pinakothek); Ontwikkeling der cultuur (1858; Hannover, fresco’s in het huis van consul Wedekind); Pan verschrikt een herder (1860; München, Schackgalerie).
Tweede periode: Pan en de lijster (1864—’65; privaatbezit); Villa op den zeeoever (1864; München, Schackgalerie); Daphnis en Amaryllis (1866; ibid.); Lenterei (1869; Dresden, Galerie); Zelfportret met vioolspelenden Dood (1872; Berlijn, Nationalgalerie); Pietà (1873; ibid.); Triton en Nereide (1873—’74; München, Schackgalerie); Flora, die de bloemen wekt (1876); De velden der Zaligen (1878; Berlijn, Nationalgalerie); De branding der Zee (1879; ibid.).
Derde periode: Het Doodeneiland (1880—’83 ; in verschillende redacties); Zomerdag (1881; Dresden, Galerie); Der heilige Hain (1882; Bazel, museum); Zeetingeltangel (1884); Processie naar den tempel van Bacchus (1890); In het Priëel (1891; Zürich, Künstlergesellschaft).
Lit.: Schmid, A. B., eine Auswahl der hervorragendsten Wercke des Künstlers in Photogravüre (4 dln. 1892—1901); Wölfflin, A. B. Festrede (Bazel 1897); Floerke, A. B. und seine Kunst (1921); Schmid, A. B. (21922) ; Schmid, A. B.’s Handzeichnungen (1922); von Ostini, B. (nr. 70 van Knachfuss’ Künstler-Monographien (91925); Wolf, A. B. (1927).
Knipping.