Bloemtuin-architectuur - Algemeen: architectonische aanleg van bloemtuinen; deze waren even oud als de tuin zelf. Beschuttingen enz. waren noodig en dwongen, mét verdere elementen (terrassen, enz.), tot architectonische oplossing, waardoor in verschillende landen en tijden verschillende stijlen ontstonden.
Uit de Oudheid aanduidingen bij schrijvers (China, hangende tuinen van Semiramis, Hesperiden) en op Egyptische en Assyrische reliëfs. Egyptische tuin was architectonische aanleg van bloemen en planten. In Aziat. Oosten plastische architectuur (terrassen). Grieksche tuin: vrije aanleg, waarin bouwwerken tot verfraaiing. De Romeinen legden de natuur aan geometrische banden.
In Granada vindt men ruïnes van oude Moorsche tuin-hoven van het Alhambra. In Mexico de bloeiende tuinen van Montezuma. 1000 jaren na de Romeinen zien wij, op dezelfde plaats, de zoo beroemde Ital. tuin-architectuur tot bloei komen. In den nieuweren tijd bezaten koningen en hovelingen fraaie tuinen; na hen de kloosters en abdijen. Later veelzijdige tuinen bij de hoogescholen (Eng. colleges). Doch overal speelden bloemen hun rol. Van oudsher was tuincultuur aristocratisch: leiders der volken hadden tuinen.
Later werd ze meer maatschappelijk: de tijd der Fuggers (Augsburg) en vanaf de middeleeuwen in Holland is de tijd van het burgerlijk tuinleven. Tuinen van de lagere klassen kent men uit vroegere tijden niet. Of de Bolsjewieksche „cultuur” in dit opzicht iets zal brengen, moeten wij afwachten. Tuinkunst weerspiegelt, als alle andere, de eigentijdsche beschaving. Zal ze in onze verbrokkelde 20e eeuw ook mogelijk blijken?
Lit.: L. Migge, Die Gartenkultur des 20. Jahrhunderts; H. Koch, Gartenkunst im Städtebau; Handbuch der Architektur (IV, X). Hendricks.