Bloedzuiger - De b., Hirudines, een orde der ringwormen (Annelida), zijn meestal waterdieren. Ze hebben een plat lichaam met aan beide einden, een zuignap om zich vast te hechten. Midden in den voorsten zuignap bevindt zich de mondopening, waarin drie, met scherpe tandjes gewapende kaken, welke een driehoekige opening met gescheurde randen in de huid van de prooi kunnen maken, waardoor het bloed opgezogen wordt. (Voor jonge b. dienen slakken, kikvorschen e.d. als prooi, voor volwassen b. warmbloedige dieren.) In de kaken bevinden zich verder zeer kleine klieren, welke een stof afscheiden, die stolling van het bloed verhindert.
Het darmkanaal bestaat grootendeels uit een maag met elf paar naar achteren gerichte blindzakken, zoodat er een groote hoeveelheid bloed opgezogen kan worden. De eieren worden, omhuld in een cocon, op de slijkerige oevers van poelen en beken gelegd, even boven het water.
De gewone b. (Hirudo medicinalis), welke tot 12 cm lang wordt, komt in Middel-Europa voor en werd vroeger veelvuldig tot medische doeleinden aangewend. De b. kan 16 g bloed zuigen; eenzelfde hoeveelheid vloeit weg door nabloeden. Op Java wordt voor medische doeleinden gebruikt de Hirudinaria javanica. Een andere b. is de paardenegel in Z. Europa, N. Afrika en W. Azië; deze komt met het drinkwater in den mond van paarden, runderen en kameelen en zuigt zich daar vast. Buitengewoon lastig zijn de op het land levende b. in Z. Azië, Japan, den Ind. Archipel enz.; in den regentijd komen zij in grooten getale te voorschijn en vallen dan den mensch aan.