Bloedverwantschap (burg. recht) - Tusschen twee personen bestaat b. wanneer, hetzij de een van den ander afstamt, hetzij beiden een gemeenschappelijken stamvader hebben. B. wordt in verschillende soorten onderscheiden:
1° wettige en natuurlijke b., naar gelang de afstamming berust op een geboorte in of buiten het huwelijk; natuurlijke b. komt niet tot stand zonder erkenning van het natuurlijk kind, wiens geboorte de beide verwanten verbindt; uit bloedschande of overspel geboren kinderen kunnen niet worden erkend;
2° b. van vaders of van moederszijde, naar gelang de b. haar oorsprong vindt in den persoon van den vader of van de moeder (soms spreekt men hier van de vaderlijke en van de moederlijke linie in de b.);
3° b. van heelen of van halven bedde: bloedverwanten van heelen bedde stammen van een zelfde echtpaar af: bijv. volle broeders, volle neven; bloedverwanten van halven bedde hebben alleen een gemeenschappelijken stamvader (consanguins) of een gemeenschappelijke moeder (utérins);
4° b. in de rechte linie of in de zijlinie; de eerste bestaat tusschen personen, van wie de één van den ander afstamt; zij wordt nog onderscheiden in b. in de opgaande en in de neerdalende linie: de eerste bestaat voor het (klein)kind ten opzichte van zijn (groot)ouders; de tweede voor de (groot)ouders ten aanzien van hun (klein)kind; b. in de zijlinie bestaat tusschen personen, die van een zelfden derden persoon afstammen; 5° min of meer verwijderde b. De verwijdering der b. wordt gemeten in graden. Bestaat er tusschen A en B b. in rechte linie, dan wordt de graad voor b. bepaald door het aantal der geboorten, waardoor de een van één ander af stamt. Zoo bestaat tusschen ouders en kinderen b. van den eersten graad; tusschen grootouders en kleinkinderen van den tweeden graad, enz. Zijn A en B bloedverwanten in de zijlinie, dan wordt de graad tusschen hun b. bepaald door de som der geboorten, waardoor zij beiden van hun gemeenschappelijken stamvader (stammoeder) afstammen. Is bijv. A de oom van B, dan stamt A door één, B door twee geboorten af van hun gemeenschappelijken stamvader, zoodat de tusschen hen bestaande bloedverwantschap er een is van den (1 + 2 =) derden graad;
6° het Belg. recht kent bovendien een soort wettige b., die voor een erkend natuurlijk kind ontstaat door het huwelijk van zijn vader en moeder (→ Wettiging) (Belg. B.W. art. 331); en de aanneming van een kind, die aan dit laatste ten opzichte van den persoon, die het heeft aangenomen, de rechten verleent van een wettig kind (Belg. B.W. art. 343 vlg.).
Gevolgen. Bloedverwantschap heeft belangrijke gevolgen voor het Burgerlijk Recht. In de eerste plaats kan zij → huwelijksbeletsel zijn. Ze is dit tusschen hen, die aan elkaar verwant zijn in de rechte linie en tusschen broer en zuster, oom of oud-oom en nicht of achter-nicht, tante of oud-tante en neef of achter-neef (Ned. B. W. art. 87 en 88; Belg. B. W. art. 161—164). Voorts berusten de → erfopvolging bij versterf en het instituut van het → wettelijk erfdeel geheel op haar.
In allerlei familieaangelegenheden zijn aan bloedverwanten bevoegdheden toegekend. Zoo is tot het aangaan van een huwelijk de → toestemming van sommigen hunner vereischt. In bepaalde gevallen zijn zij bevoegd tot → stuiting van een voorgenomen huwelijk of binnen zij de nietigverklaring van een gesloten → huwelijk vragen. In Nederland moet hun advies soms worden ingewonnen bij de → wettiging van natuurlijke kinderen, en wordt hun in de procedure van scheiding van tafel en bed, echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na 5-jarige scheiding van tafel en bed een rol toebedeeld: zij moeten daar de pogingen van den rechter ondersteunen om de echtgenooten te verzoenen.
In beide landen kunnen zij in zulk een geval geroepen worden om den rechter voor te lichten met betrekking tot de ten aanzien van de kinderen te treffen maatregelen. Voorts brengen sommige graden van b. wederkeerige onderhoudsverplichtingen mede. Voor Nederland, → Alimentatie; voor België, → Onderhoudsplicht. Ten slotte bestaan er, zoowel in het burgerlijkals in het strafproces bijzondere bepalingen over het optreden van bloedverwanten als → getuigen. Stoop/Kluyskens.
In het Kerkelijk Recht is b. de betrekking, welke bestaat tusschen twee personen, die ofwel van elkander afstammen, bijv. vader en zoon (b. in de rechte linie), ofwel, ofschoon niet van elkander af stammend, toch samen van éénzelfde persoon afstammen, bijv. broer en zuster, volle neven (b. in de zijlinie).
Berekening. In het Kerkelijk Recht wordt b. eenigszins anders berekend dan in het Ned. Recht. Met behulp van nevenstaande figuur is deze wijze van berekening gemakkelijk te verklaren. A heeft twee kinderen, B en C; B heeft een kind D enz. Nu zijn A en B bloedverwanten van elkaar in de rechte linie en in den eersten graad. B en C zijn bloedverwanten in de zijlinie en den eersten graad, D en E in de zijlinie en den tweeden graad, F en G in de zijlinie en derden graad.
Bij b. in de zijlinie kan het voorkomen, dat de beide personen niet evenver van den gemeenschappelijken stam verwijderd zijn, bijv. D en C. In dit geval wordt de graad van de b. bepaald door den persoon, die het verst van den stam afstaat. Maar men drukt de ongelijke verhouding toch ook erbij uit. Dit geschiedt aldus. D en C zijn bloedverwanten van elkaar in de zijlinie en den tweeden graad gemengd met den eersten graad. D en G zijn bloedverwanten van elkaar in de zijlinie en den derden graad gemengd met den tweeden.
Huwelijksbeletsel. In de kerkelijke wetgeving is b. in de rechte linie in elken graad en in de zijlinie tot en met den derden graad een ongeldigmakend huwelijksbeletsel. De bepaling: tot en met den derden graad, moet strikt genomen worden. F en H kunnen dus met elkander trouwen, omdat zij bloedverwanten van elkander zijn in den vierden graad, al is het dan gemengd met den derden graad, en b. in den vierden graad geen huwelijksbeletsel is. Vóórdat het nieuwe kerkelijk wetboek van kracht was (1919), strekte het huwelijksbeletsel van b. zich uit tot in den vierden graad.
Het huwelijksbeletsel steunt op den natuurlijken band des bloeds; het hangt dus af van de natuurlijke voortkomst, niet van de wettelijke erkenning ervan. Halve bloedverwantschap, d.i. die, waarbij de gemeenschappelijke stam slechts één persoon en niet eenzelfde ouderpaar is, maakt voor de berekening van het huwelijksbeletsel geen verschil. Wanneer twee leden van een familie huwen met twee leden van een andere familie, dan hebben de kinderen uit het ééne huwelijk en de kinderen uit het andere huwelijk twee gemeenschappelijke stamvaders. Als de b., die op dezen dubbelen gemeenschappelijken stam steunt, met betrekking tot beide afstammingen binnen den derden graad is, dan bestaat er een tweevoudig huwelijksbeletsel tusschen die kinderen.
Dispensatie. Bij b. in den eersten graad geeft de Kerk nooit dispensatie. In de andere graden soms, als er gegronde redenen bestaan, die zwaarwichtiger moeten zijn naarmate de bloedverwantschap nauwer is. Een verbod van huwelijk tusschen bloedverwanten bestond bij vele oude volkeren, o.a. bij de Joden. De Kerk heeft dezen maatregel overgenomen en gehandhaafd. Het verbod heeft zijn grond in een complex van redenen, die alle tezamen het verbod noodzakelijk maken zoowel voor het geestelijk als het lichamelijk welzijn van de menschen. Reeds de eerbied, dien de mensch moet hebben voor degenen, van wie hij afstamt, maakt het ongewenscht, dat hij met hen of degenen, die van nabij uit hen afstammen, huwt.
De onmogelijkheid van een huwelijk is den mensch ook een steun om tegenover familieleden, met wie hij in het maatschappelijke leven nauweren omgang heeft, niet tot ongeoorloofde verhoudingen of daden te komen. Ook worden door de noodzakelijkheid van buiten den eigen familietak te huwen de verschillende families nauwer met elkander verbonden,wat de vriendschap onder de menschen bevordert. Een zeer gewichtige reden van het huwelijksbeletsel van bloedverwanten is de lichamelijke gezondheid van het nageslacht. De erfelijkheidsleer heeft nl. vastgesteld, dat bij kinderen uit twee bloedverwanten geboren het aantal erffactoren kleiner is dan bij anderen. Immers, bij bloedverwanten komen dikwijls dezelfde erffactoren voor. De kans op vermenging der erffactoren is daar dus kleiner, de kans op behoud der erffactoren grooter.
Hierdoor ontstaat ook een groot gevaar, dat recessieve (onderdrukte) erffactoren te voorschijn komen. Deze laatste nu vormen den erfelijken bodem van vele lichamelijke en geestelijke afwijkingen en ziekten. In bepaalde gevallen te onderzoeken of het gevaar aanwezig is, is onmogelijk, juist omdat het over recessieve erffactoren gaat, die uiteraard verborgen blijven. Daarom is het in het algemeen belang van de kinderen en van heel het nageslacht, dat er geen bloedverwantenhuwelijken gesloten worden. Wat de erfelijkheidsleer door wetenschappelijke onderzoekingen heeft vastgesteld, was reeds bij de menschen door ondervinding bekend. De statistieken bevestigen op sprekende wijze op dit punt de juistheid der erfelijkheidsleer en van de algemeene opvatting der menschen.
Voor bloedverwantschap volkenkundig → Familie.
Lit.: M. A. van Herwerden, Erfelijkheid bij den mensch en Eugenetiek (Wereldbibliotheek); Knecht, Handbuch des Katholischen Eherechts (Freiburg i. B. 1928); L. Bender, Huwelijk en Huwelijksbeletselen in de Kath. Kerk (1932). Bender.