Bles, (divers) - 1° David Joseph, Nned. schilder; * 19 Sept. 1821 te Den Haag, † 3 Sept. 1891. Studeerde vanaf zijn 13e jaar aan de Haagsche academie, later aldaar onder leiding van C. Kruseman.
Verbleef korten tijd op het atelier van Robert Fleury in Parijs. Zijn onderwerpen zijn meestal genomen uit het nette burgerleven van de 18e eeuw en ontleend aan de Sinnespelen van Jacob Cats, aan Ferdinand Huyck van v. Lennep en aan de Fransche zededichters. Zijn kleine olieverfjes zijn zorgvuldig, van een puntigen streek en van vrij krachtig koloriet. Het best is hij in zijn waterverfjes.
Voorn. werken: Spinnend Vrouwtje (1841); Muziekpartij (1844); Overwinnend Holland (1877; Amsterdam, Stedel. Museum). — Lit.: Marius, De Holl. Schilderkunst in de 19e eeuw (21920, 83 vlg.); Plasschaert, Korte Geschiedenis der Holl. Schilderkunst (21923, 106 vlg.).
Knipping.
2° Dop, dichter van de „Parijsche Verzen”, welke vooral de tragische accenten van het leven in de Fransche hoofdstad trachten weer te geven. * 1883 te Rotterdam. Pseudoniem o.a. A. Dolfers.
3° Herry met de, ook genaamd Civetta, schilder, geboortig uit Dinant, werkzaam van ca. 1530-’60 te Antwerpen. Zijn werk is karakteristiek voor den nabloei der primitieven; men vindt er allerhande invloeden van groote meesters. In de eerste plaats van Patinier, met wien hij waarschijnlijk verwant was. Evenals deze meester schilderde hij bij voorkeur bergachtige landschappen met grillige rotsformaties en met talrijke figuurtjes gestoffeerd; zij missen echter een grooten stijl en doen gemaniëreerd aan.
Verder ontleende hij vele motieven aan Hiëronymus Bosch, van wien hij ook maar een zwak navolger bleef. Wat de teekening der figuren betreft, ontkwam hij niet aan Q. Matsys’ invloed. Alles tezamen leven er in zijn werken nog zoovele herinneringen aan deze groote meesters en zijn zij dermate verzadigd van de aloude Vlaamsche schilderscultuur, dat zij ook bijna steeds nog een bekoring hebben en vooral tijdens zijn leven zeer gezocht waren, zelfs in Italië, waar hij lang verbleef. Als signatuur zet hij meest een kleine uil, ergens in een hoekje verborgen.
Lit.: v. Mander, Schilderboeck; Friedländer, in Jahrb. d. preuss. Kunstslg. (XXXVI).
Schretlen.