Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Blauwborstje

betekenis & definitie

Blauwborstje - Cyanecula suecica leucocyana, zangvogel ter grootte van een musch; bewoont boschrijke, natte plaatsen, in Ned. vooral in het Oosten en Zuiden van het land. Het voedsel bestaat uit larven, wormen en insecten.

Het nest bevindt zich dicht bij den grond en bij het water (walkanten). Vijf of zes eieren, blauwig groen met roodbruine bewolking. Het b. is familie van den nachtegaal. Kleur: keel is zijdeachtig glanzend blauw, waarin een wit plekje; daaronder drie smalle gordels van zwart, wit, bruin; buik wit; rug donkerbruin; staart half zwart, half bruin; boven het oog bevindt zich een licht streepje. De zang, waaraan het b. het best is te ontdekken, heeft overeenkomst met dien van den nachtegaal en gaat gepaard met allerlei bewegingen, o.a. spreiden en sluiten van den staart. Voor het zingen, dat tot middernacht duurt, kiest het b. bij voorkeur een hoog punt.

In Ned. komt nog een tweede soort voor, doch alleen op den trek, nl. het roodgesterde blauwborstje, C. suecica gaetkeï, met een rood vlekje in het blauw van de borst. Dit vogeltje broedt o.a. in Finland.

Bernink.

< >